-116- Iets later hield een politieagent ons aan. Die vertel de dat er voor vrijgelaten gevangenen altijd een pan netje soep klaar stond op het politiebureau. Omdat we de weg niet wisten, bracht hij ons daar vervolgens naar toe, en prompt werden we op soep onthaald. Op het bureau was ook iemand van maatschappelijk hulpbetoon aanwezig. Die zorgde ervoor dat we reispapieren en een treinkaartje kregen en vervolgens werden we op de trein gezet. Op het station Alkmaar zag ik iemand met een fiets. Ik zei tegen hem: "Wil je even bij mijn vrouw aanrij den en zeggen dat ik er aan kom Ik zal wel een uur tje moeten lopen, misschien wil zij in die tijd enkele spekpannekoeken bakken, daar heb ik de laatste tijd toch zo naar uitgekeken." Thuisgekomen werden de pannekoeken niet zo'n succes als ik had verwacht: mijn maag kon ze niet verdragen. Op de derde Pinksterdag 1944 moest ik voor het Duitse Kriegsgerechtdat in Utrecht zitting hield, verschij nen. Ik was wel voorlopig op vrije voeten gesteld, maar de bezetter had me mijn straf niet kwijtgeschol den. Met een verzetsleider, politie Leegwater uit Broek, had ik geregeld contact. Hij raadde me aan om onder te duiken. Dat zag ik echter niet zo zitten. Ik had veel familie in de buurt wonen en vreesde, dat zij dan de klos zouden zijn en om nu massaal onder te dui ken, leek me geen haalbare kaart. Samen met mijn vrouw reisde ik naar Utrecht. De gerechtswachtkamer zat zo goed als vol. Hoofdzake lijk familieleden van personen, die dezelfde dag voor zouden moeten komen en waarvan zij een glimp hoopten op te vangen. Veelal tevergeefs. In eerste instantie werd ik tot vier jaar tuchthuis straf veroordeeld. Mijn vrouw vroeg toen het woord en zei dat de Staatsanwalt in Den Haag mijn vrijlating had gelast omdat ik nodig was in de voedselvoorzie ning. Door me nu deze straf te geven, gingen zij tegen de Staatsanwalt in. Na enig nadenken antwoordde de rechter dat ik maar een gratieverzoek moest indienen en dat hij dit wel zou ondersteunen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Klin - Sint Pancras | 1995 | | pagina 122