- 76 -
Velius vertelde dat de Westfriezen, toen ze hoorden dat
Jan van Egmondt een poging had ondernomen om Alkmaar bij
verrassing in te nemen, dit opvatten als een openlijke
oorlogsverklaring. Van alle kanten kwamen ze opzetten om
zich ook aan te sluiten bij het kaas-en-brood-leger.
Binnen dit leger vatte de mening post dat Jan van
Egmondt, bang geworden voor de kracht van de casenbroot-
knechten, zich ijlings had teruggetrokken op Haarlem om
zich daar te gaan versterken.
Iets overmoedig besloten ze om dat te voorkomen en
Haarlem in te nemen.
Eerder, in de zomer van 1491 had de Bergense schout
Anton Willeras reeds Haarlem uitgenodigd om evenals
Alkmaar en Hoorn, zijn poorten open te zetten voor de
rebellerenden tegen het ruitergeld. Het Haarlemse
stadsbestuur wilde hier toen niet van horen.
Nu zouden de Haarlemmers, indien'nodig, worden gedwongen
zich bij de opstand aan te sluiten.
Getooid met kaas-en-brood banieren trok het leger uit
Alkmaar op naar Haarlem. In de avond van de derde mei
arriveerde dit voor de Kruispoort en eiste toegang tot
de stad. Het stadsbestuur, geleid door de Haarlemse
Claes Corf, schout Claes van Ruyven, weigerde.
Een gedeelte van het leger dacht er al aan om maar
rechtsomkeert te maken. Plotseling ging de poort open;
een aantal ontevreden Haarlemmers had kans gezien dit
onopgemerkt te doen en verstrekte zo het kaas-en-brood-
leger de toegang tot de stad.
Eenmaal goed en wel binnen Haarlem, moesten eerst de
zaken op het stadhuis worden geregeld. De gehate schout
Claes van Ruyven en twee schepenen, de broers Andries en
Pieter Thomassen, werden gedood.
Bij het proces tegen Walich Dircx werd bekend, hoe Van
Ruyven aan zijn einde was gekomen. Walich leek tegen Van
Ruyven een zekere wrok te koesteren. Deze was naast
schout ook nog baljuw van Kennemerland en in die functie
had hij Walich bestraft door hem zijn land af te nemen.
Zodra hij in het stadhuis de kans kreeg, had hij Van
Ruyven met bijlslagen gedood, hem daarna zijn zwaard
afgenomen en daarmee in stukken gesneden.
Erg bekend is het verhaal, dat vervolgens Walich en zijn
medestanders de stoffelijke resten aan zijn vrouw
stuurden met de tekst: