Mijn jeugd.
Een tijd, waaraan ik met enige weemoed terugdenk.
Die rust en die eenvoud.
Smalle wegen met straatklinkers, zandweggetjes, stil en landelijk.
We konden overal spelen, hoepelen of knikkeren. Het verkeer bestond
uit een enkele paardenkar en een hondewagen.
Soms kwam er een man met een beer. Dat was me dan een belevenis I
Of mensen, die bedelden om een cent. Kasjesventers, harmonikaspelers.
of een man met een buikorgeltje..
Gert Dekker, Rooie Gert, liep ook met zo'n apparaat. Ik speel de
Koningin en de zes matrozen, placht Gert te zeggen. En zoiets kun
je op twee manieren opvatten.
Jan Schut was ook zo'n figuur. Hij ventte met haring. Ook kocht hij
vodden op of hij liep met een straatorgel. Hij pakte van alles aan,
waarmee in feite niks te verdienen viel. We noemden hem: de kiezen-
poep. Dat kwam zo: Als wij, jongens, hem plaagden, riep hij altijd:
"Blijf staan, dan zal ik jullie de kiezen uit je smoel jurken, vuile
ploerten.
Zo hadden we in ons dorp verschillende eigenaardige figuren.
Mensen, die opvielen door kin gezegden of door hun humor.
Het leven in ons dorpje was nogal gemoedelijk.
Er waren drie autoriteiten en die behoorde je te respecteren:
de dominee, de burgemeester en de meester. Voor hen behoorde je je
petje af te nemen.
Maar de ouders van mijn vriendje noemde ik bij de voornaam. Je sprak
ze aan met je en jou, dat was geen probleem.
De bakker en de kruidenier kwamen venten en stapten zo bij ons bin
nen, gingen in de kamer of keuken zitten en vertelden de dorps
nieuwtjes. Ze spraken vader en moeder aan als Maarten en Jannetje.
Zo was het allemaal: Jan, Piet of Klaas. Standsverschil bestond er
niet.
Een ieder moest hard werken voor zijn bestaan, of hij nu zelfstandig
was of arbeider. En iedereen liep in een blauwe kiel- en een
pilosche broek.
Bepaalde gezegden, bepaalde boerenhumor, moest helpen om het zware
werk en het harde leven wat te vergeten.
Want al dat werk moest met lichaamskracht worden gedaan.
Van 's morgens vroeg tot 's avonds 6 uur en dat 6 dagen in de week.
Meteen van de schoolbanken af, nog geen twaalf jaar oud, ging ik
met vader mee naar het land.Dat was geen uitzondering maar heel
gewoon. Je moest meehelpen om te verdienen. Maar vaak gingen de
zwaksten er onderdoor
-41-