gezonde mannen welkom. Aan brekebeentjes geen gebrek. Er
restte niets anders dan de boot terug naar huis.
In 1942 wordt het bedrijfvoortgezet op de Wadweg. Het
repareren van de wagens en de karren is net zo goed dagelijkse
praktijk als de productie van de twee-, drie- ofvierwielers. Zeker
toen de lichte Miedema-wagens uit Friesland overkwamen.
Deze waren niet geschikt voor de zware West-Friese klei; er brak
regelmatig wat af De boerenpaardenwagens, het grove werk
eigenlijk, was de hoofdmoot. Een kapotte (chique) Sjees met
bijzonder sier- of ijzerwerk, werd hier niet opgeknapt. Hoewel
de auto en trekker hun weg hebben gevonden werkt dan vrijwel
iedere boer nog met paard en wagen.
Voor en gedeeltelijk in de oorlog ging Pieter en zoon Piet
naar het Joodse Werkkamp om daar de joden te leren boeren:
omgaan met gereedschap én met paard en wagen. Terwijl de
Duitsers het woonhuis van de Voorthuysen hadden ingepikt.
Toen een paar pechvogels vader Piet de reparatiekosten niet
konden betalen, kreeg hij zowaar twee harddravers: Noma B en
Willy M. Een staaltje ouderwetse directe ruil. Ene W Strooper
zou zich met de twee merries op de drafbaan wagen. Al ruim in
de 80 stopt Piet met het repareren en gaat hij naar Schagen.
Jaap Voorthuysen woont tegenwoordig aan de Hoep. ‘Ik zou
denk ik nog wel een wagen ofwiel kunnen repareren’, aldus de
wagenmakerszoon die zijn brood verdiende als timmerman.
‘Maar de mensen van de West-Friese Markt redden het prima.
Die hebben mij niet nodig als er een kar stuk is. Mooi is wel dat
de wielerbank nog in de smederij bij Vreeburg staat.’
Het familiebedrijf zit nog op deze plek (weliswaar tien jaar gele
den in een ander pand). Interessant is dat de smederij gewoon
wordt voortgezet. Daarbij wel ‘den aanleg van waterleiding en
electrisch licht- en krachtinstallatie, handel in rijwielen’. En
passant wordt in de aankondiging nog gemeld dat er een ‘flinke
leerling wordt gevraagd’; in ieder geval legt de familie J. Groot
het fundament voor een eeuw lang handel in elektronica.
Terug naar de wagenmakers: het vertrek van Voorthuysen moet
ergens anders mee te maken hebben. Temeer Voorthuysen een
echte Schagenees was en vrijwilliger was bij de Roode Spuit.
Kleinzoon Jaap weet uit overleveringen dat zijn overgrootva
der ‘er wel van hield’. Hij zat ook in het Paasveebestuur en de
samenkomsten konden uit de hand lopen. Pieter hield van
een borrel en van uitgaan. Soms bleefhij gewoon een oftwee
dagen weg. Het geld was dan doorgaans wel op. Mogelijk had
Pieter schuld en kon/moest hij het pand aan de Laan verkopen.
Vestiging in een kleiner pand (zie foto), buiten Schagen, zou er
een gevolg van zijn geweest. Behalve gewerkt wordt daar ook
gefeest. Zo nu en dan komen de accordeon en drank op tafel bij
de muzikale familie, waarvan de jonge Pieter orgel speelt in de
kerk van Barsingerhorn.
Op Poolland zette zoon Pieter de wagenmakerij voort,. ‘Hard
werken, overal 10% overheen gooien, dan red je het’, dat was
het credo c.q. verdienmodel van de Voorthuysens. Pieter wilde
eigenlijk naar Canada rond 1910, achter zijn broer aan. Hij
bleefechter steken in Engeland: hij was nogal klein en liep wat
mank, en aan de overkant van de grote plas waren alleen sterke,
17
Ton Smakman