zie dat er nog drie mannen in het keldertje zitten. Eén ken ik van gezicht. De beide anderen heb ik nog nooit gezien. Stilte. Dan begint de mij bekende man rechts van mij zachtjes te praten. Ofik niet de oudste zoon van die leraar biologie ben. 'Ja meneer'. Stilte. Dan zegt de man: 'Ik heb een vraag. Straks is het vrede, zo lang duurt het niet meer, en dan kunnen we weer van alles bedenken. Heb jij wel eens bedacht wat je liever dan al dat andere zou willen, in vredestijd, en er mag weer van alles?"Jawel, ik heb mijn antwoord. Ik zeg:"Ja meneer, ik weet het precies. Ik kijk dagelijks in mijn Bos-atlas. En als het vrede is, en er mag weer van alles, dan wil ik die grens over. Ik wil andere landen zien. België. En ooit, al is het ver weg, Frankrijk.' Stilte. Dan zegt de man: 'Dat is precies wat ik graag wil horen.' Stilte. En dan zegt hij"ik heb een wens, van mijn kant, ik deel hem je mee. Ik zou willen dat je ooit in je leven Toscane ging zien. 't Is midden-Italië. De eeuwen zijn er geen spannings veld meer. Je ziet een landschap, aan de beperking van tijd ontkomen."Stilte. Vervolg: 'Ik zou willen dat je met dat lokaal treintje dwars door het Toscaanse land trok, van noord naar zuid. Je kijkt uit het raam. Je ziet de meest sublieme verstand houding tussen landschap en bebouwing. Je ziet verheven even wicht. Je ziet rust en je ziet opperste vrede. Je mag op eigen ini tiatief aan eeuwigheidswaarden denken. Je zit in het treintje. Je boemelt naar het zuiden. Je kijkt in opperste vreugde naar ginds, naar dat voorzichtig golvende landschap, naar die bebouwing die niet raaskalt, geen moment, maar die zich voegt naar het teder geheel vol indachtige vreugde. En alle gemeenten hebben een bomenknipper in dienst die alleen 's nachts zijn werk doet. Maar nu komt het, want je moet nog iets weten. Soms, van tijd tot tijd, kijk je niet naar verder, maar je kijkt naar vlakbij. Want de vlasvinken vliegen met het treintje mee. En ze kijken naar binnen. En jou kennen ze niet." Stilte. En nu voorgoed. Daar gaat het luik open. Voor het eerst hoor ik de stem van de vrouw. 'De overvalwagens zijn weg, die jongen van Schroevers kan naar huis en hij praat met niemand over de anderen in de kelder.' Al met al, jawel, België, Frankrijk, Toscane. Maar hoe klein is de wereld nog maar, vandaag en morgen en hoe lang nog. En overal die wegversperringen, Overal controlerende Duitse militairen. En vanaf acht uur des avonds iedereen binnen. De hongerwin ter komt. De vorst zal streng zijn, strenger dan in jaren. Er is geen steenkool meer voor de kachels, soms is er enig hout omdat er een boom werd omgehakt. De electriciteitsvoorziening stopt, alleen voor de Duitsers niet. En die ene jongen die van alles wil, terwijl er niets meer kan, helemaal niets meer kan? Maar luister, hij heeft zijn kamertje, eerste deur rechts na de trap. Hij zit aan zijn tafeltje. Hij heeft de winterjas aan. Hij leest. Soms komt zijn moeder het kamertje binnen, zegt niets, zet een stoof met een paar smeulende blokjes houtskool naast hem neer en verdwijnt geruisloos. En die jongen leest, alleen dat, hij leest. Hij ontdekt het begrip poëzie. Hij leest over andere tijden, andere landen. Hoe klein is zijn wereldje geworden, maar wat gebeurt er, al lezende, hoe groot wordt tijd, hoe groot wordt ruimte, en kan dat dan, in tragische omstandigheden, en soms raast er weer een vliegtuig over het huis? Die jongen leest Huizinga's Herfsttij. Hij leest Dirk Costers inleiding bij Nieuwe Geluiden. Een keuze uit de poëzie van na den oorlog (1918-1925). Hij leest Just Havelaars De weg tot de werkelijkheid, De nieuwe Mensch. Hij ontdekt twee hartstochten, die jongen, a. de poëzie, de letterkunde in het algemeen, het is een variant van kunst, en soms scheren beelden langs, en soms hoor je muziek, en b. de geesteswetenschappen, en hoe ver bijvoorbeeld daalden schrijvers af in de problema tiek die zij opnieuw en persoonlijk wensten te bezien, en groter maakten, en na door en door ernstige explicatie nog groter, en vervolgens kleiner, soms, omdat er dat verduidelijkend antwoord kwam. Ik arriveer bij waar ik naar toe wilde, steeds al, in deze regels. Het is in dat kleine kamertje gebeurd, en de winterjas aan, en de smeulende houtskoolblokjes waren weldra óók op. Die jongen verneemt zijn diepste wens voor een leven, jawel, verneemt, hij heeft hem niet bedacht, hij kreeg hem toegereikt. Hij betreft een geestelijke ruimte waarvan men nooit en nooit de einders zal zien: de essayistiek. De essayistiek is de combinatie. Hij is de combinatie der grootste verregaandheid. Want geestesweten schap schuift zich in kunst. En kunst schuift zich in geestes wetenschap. Beide wensen in elkaar op te gaan, het esthetisch surplus van taal, het surplus van openbrekend denken. De passie, de vervoering, het visioen van een vorm van uiteindelijk heid tilt zich boven de enkelvoudigheid uit. Er zit een jongen in dat kleine kamertje, Landbouwstraat 28. Hij huivert vanwege de kou. Maar een hoofd staat in lichterlaaie. Die jongen ontdekt de rijke aanvoerweg van het begrip geschiedenis. Hij definieert op eigen houtje en hoogst onvoldoende het begrip cultuurgeschie denis. Hij zal een gepassioneerdheid een leven lang niet meer kwijtraken. Hij zal beter toegerust, langzaam aan, nog veelvuldig over aspecten van cultuurgeschiedenis schrijven. Hij schrijft niet over de hongerwinter. Want het gaat niet, over een zo erbar melijke fase van tijd schrijven. Terwijl er onontkoombaar dat contrabeeld opdoemt, die verrukking die gordijnen wegschuift, dat moment van geestelijke verruimtelijking zoals het zich in plotselinge vreugde openbaart en een leven diens hoogste doeleinden ter overweging voorlegt. Op dat kleine kamertje. En de winterjas aan. Marinus Schroevers 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2016 | | pagina 15