JcficLfj&ri
aantekenen tegen de gang van zaken zoals die door de Burge-
meesteren op touw is gezet. Dat protest deponeren ze bij de
Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in den lande in 1614. Ze
voorzien hun protest van argumenten en verwijzen o.a. naar de
aloude handvesten en privileges. Daarnaast blijkt uit hun brief
dat inmiddels een kwart van de vroedschappen rooms-katho-
liek mag zijn. Waar ze tegen protesteren is dat de Burgemeeste-
ren mensen tot de vroedschappen willen rekenen die daarvoor
niet voldoende gegoed zijn, noch in geld, noch in land, noch in
huizen. De burgemeesters doen dat om meer stem in het kapit
tel te krijgen, letterlijk. Ze trachten langs deze weg mensen in de
vroedschap en in het college van schepenen te krijgen om daar
door middel van een meerderheid van stemmen dingen voor
elkaar te krijgen. Dat is de reden waarom degenen die dit proces
aanspannen verwijzen naar het zogenaamde poortrecht van
1427, omdat daar in omschreven staat hoe de boonloting moet
verlopen en aan welke criteria de leden van de vroedschap moe
ten voldoen. Indien men zich - dus ook de regeerders van de
stad Schagen - aan het handvest houdt, dan is een meerderheid
van (gekochte) stemmen niet mogelijk. Hun grootste bezwaar
is dat degenen die nu door de Burgemeesteren de vroedschap in
geloodst dreigen te worden, niet bekwaam zijn, omdat ze onvol
doende gegoed zijn (sic). Bekwaamheid steunt voor een deel op
voldoende bezit aan land en huizen en (daardoor!) voldoende
tijd om te besteden aan het besturen van de stad.
Wie moet de eed afnemen?
Bijna 100 jaar later, in 1708, doet zich ook een kwestie voor. De
schout, die onmisbaar is bij de boonloting, is er niet. Een aantal
keren heeft zich dat voorgedaan in het verleden en die keren
kwam de Heer op de proppen met een door hem gemachtigde
plaatsvervanger. Een keer zelfs met twee, zijn kamerling en
zijn rentmeester. Het geval wil dat deze beide heren rooms-
katholiek waren en dat viel bij het overwegend gereformeerde
gezelschap van de vroedschappen niet al te goed. Opnieuw
doet zich dus nu in 1708, het geval voor dat de schout ontbreekt
op nieuwjaarsdag en daardoor zullen de schepenen op die dag
de eed niet kunnen afleggen, omdat ze niet via de boonloting
zijn gekozen en aangewezen. Daardoor zit Schagen zonder
een gerecht en zonder gekwalificeerde bestuurderen; ook de
heiliggeestmeesters (de armenmeesters) en de weesmeesters
kunnen niet benoemd worden, evenmin als de burgemeesters.
Hun vraag is ofdaar geen andere mouw aan te passen is. Een
gemachtigde is toch helemaal niet nodig, de president-schepen
kan de nieuwe schepenen toch de eed afnemen? En is het dan
ook niet mogelijk dat de president-schepen de nieuwe schepe
nen, via de boonloting uiteraard, kiest? Hij is toch onpartijdig
genoeg. En tussen haakjes, die gemachtigden waren steeds
rooms-katholiek. Kan dat zomaar? Je hoort de Hoge Raad in
de sententie denken: ja ja, dat is je eigen vlees keuren, mooi niet.
Die taal wordt echter niet gebruikt. Het antwoord komt.
Het antwoord van de Hoge Raad
Gezien door de ondergetekende de bovenstaande zaak (de in
dieners van de vraag hadden de zaak die ook speelde in 1685 en
toen op papier was gezet, meegestuurd), met de resolutie daarin
vermeld, en gelet op de beide gestelde vragen:
'Is van oordeel, behoudens correctie, betreffende de eerste
vraag, dat het Bestuur van Schagen is verplicht een speciale
gemachtigde van de Heer van Schagen toe te staan het boonlot
te doen trekken, ook al was deze persoon rooms-katholiek; en
dat de President Schepen daartoe niet bevoegd is. Want behalve
dat ten aanzien van de President Schepen in de meegestuurde
zaak wel wordt gesteld dat die in afwezigheid van of bij ont
breken van de schout diens persoon zou vertegenwoordigen,
en alles, wat het ambt betreft zou waarnemen, toch wordt niet
vermeld, dat dit ooit zou zijn gebeurd speciaal als het gaat om
het boonlot, en dat ook de voorlopige toewijzing daarover
niets schijnt te zeggen, dan alleen dat het boonlot moet worden
getrokken, telkens op nieuwjaarsdag; ja, dat in tegendeel uit de
voornoemde zaak vrij duidelijk naar voren komt, dat de Presi
dent Schepen zich nooit bemoeid heeft met het boonlot, zelfs
dan niet wanneer op nieuwjaarsdag van het jaar 1685 niemand
namens de Heer verscheen voor het trekken van het boonlot,
en dat wanneer in de daarop volgende periode de verkiezing
van schepenen te veel werd vertraagd, dat daartegen door het
bestuur alleen eenvoudig is geprotesteerd; en dat daaruit volgt,
dat voor het geval de President Schepen thans zich het trekken
van het boonloot zou willen aanmatigen, dat opgevat zou kun
nen worden als een nieuwigheid; er zou zeker geen dergelijke
bevoegdheid aan de President toegekend moeten worden,
wanneer een speciale gemachtigde van de Heer aanwezig zou
zijn: in het bijzonder omdat het aangehaalde privilegie van
het j aar 1427, artikel 4 uitdrukkelijk spreekt niet alleen over de
schout, maar over de schout of over iemand die de Heer daartoe
zou sturen. En ten aanzien van een zodanige gemachtigde moet
niet alleen in het bijzonder bedacht worden wat in dezen - zo
even vermeld - bevonden wordt, in het voornoemde privile
gie, maar ook dat, indien in het voorzeide 4e artikel alleen de
schout genoemd zou zijn de Heer zichzelf niet zou hebben
uitgesloten; en de Heer zelf daardoor niet uitgesloten zijnde, is
dan ook dientengevolge zijn eigen speciale gemachtigde niet
4 tie cfr4 i 4o,:/t-iuMSu
Het Rechthuis van Schagen getekend door A. Schoemaker.
20