Het ketengericht voorpublicatie Maandagavond 10 september 1888 om 18:51 uur keert op het treinstation van Schagen de vierenzestigjarige melkverkoper Jan Borst terug van een dringende kwestie in Zoeterwoude. Nu die is afgehandeld, overpeinst hij of hij er goed aan heeft gedaan. Maar wat kon hij anders? Die dwarskop liet hem geen keus. Jaap Schuitemaker, een arbeider van negenendertig, die op de houten bank tegenover Borst zit en hem op zijn reis heeft vergezeld, is het met hem eens. Op de terugweg hebben ze het erover gehad met hun derde reisgenoot, die in Alkmaar is uit gestapt. Nu zijn ze nog met twee en wordt er amper gesproken, ze voelen zich ongemakkelijk in elkaars gezelschap. Als de trein tot stilstand is gekomen stapt Borst uit, door zijn gedachten in beslag genomen. Schuitemaker volgt hem op de voet. Gehuld in de stoom die in flarden van de locomotief afslaat, gaan ze van het perron het stationsgebouw binnen, op weg naar de uitgang. De galm van voetstappen in de hoge hal wordt overstemd door rumoer op het stationsplein, een geschreeuw van opgewon den mensen. Achter zijn medereizigers aan loopt Jan Borst de stationsdeur uit en houdt abrupt de pas in. Schuitemaker botst tegen zijn rug. De schrik is Borst als een bliksemschicht in het lijf geslagen. Daar staan ze. Ze zijn voor hem gekomen, weet hij onmiddellijk. Zijn ze met honderd? Tweehonderd? Een stilte valt over het plein. Een luide stem vraagt: 'Waar is ze Jan Borst?' Hij aarzelt een paar tellen. Dan draait hij zich met een ruk naar rechts en beent naar het voetpad dat tussen de Stationsweg en de spoorbaan ligt, van de rijweg gescheiden door een bomenrij. Jaap Schuitemaker voegt zich naast hem. Hier lopen ze in de invallende schemering enigszins uit het zicht. Maar niet voor lang, de wolven volgen. De eerste achter ze op het pad, de rest breeduit over de weg ernaast. Het is een buiige dag geweest, ook nu regent het. Het is oppassen voor de plassen in het ongelijke pad. De Stationsweg zelf is al even modderig en vol kuilen. 'Waar is Guurtje man? Waar heb je haar gelaten?!' Borst houdt zich doof, versnelt zijn pas. In de voorhoede beginnen er een paar te scanderen: 'Guurtje! Guurtje!' Hij merkt hoe bezweet hij is; zijn onderhemd plakt aan zijn rug. Een klein stukje nog en ze zijn op de Hoep. Daar begint de bewoonde wereld, daar zal dat schorem wel inbinden. Het spreekkoor is door alle achtervolgers overgenomen. 'Guurtje!! Guurtje!! Guurtje!!' Het moet tot op de Gedempte Gracht te horen zijn. Sneller dan Schuitemaker slaat hij linksaf de Hoep in, voor de menigte langs. Ze dringen nu in zijn rug, houden in om hem niet op zijn hakken te trappen. 'Waar is ze, schijnheilige smeerlap? Zeg op!' Hij kan hun adem voelen. Opeens merkt hij dat hij Schuitemaker kwijt is. Niet omkijken. Doorlopen. Bij het Stations Koffiehuis van Arie Visser staan de stamgasten buiten. Verderop komen mensen hun huizen uit. Nu heeft hij ze niet PETER GROENVELE alleen achter zich, ook voor hem uit is volk op de been. Bij de brug voor de Vergulde Valk, waar hij langs zal moeten, vormt zich een oploop midden op straat. Terug kan hij niet. Hij moet verder, hij moet erdoorheen. Een jonge vrouw houdt hem tegen. Hij kent haar, ze is een dochter van Jan Metselaar. 'Waar heeft u Guurtje heengebracht?' schreeuwt ze. 'U heeft het recht niet!' Van tussen de bende ziet Jaap Schuitemaker hoe het meisje Jan Borst met een voorwerp tegen de zijkant van zijn hoofd mept. Er vliegt een wit goedje uit. Is het bleekpoeder? Borst grijpt naar zijn oog. Nog eens slaat ze hem, dit keer met de vlakke hand in zijn gezicht. Een schok van opwinding trekt door de schare. Hier en daar klinken juichkreten. Er ontstaat gedrang, ieder rekt zich om niets te hoeven missen. Een tweede vrouw stapt als een kemphaan tot vlak voor Borst en praat furieus op hem in. Het is Antje Rotgans-Klok, de herbergierster van de Vergulde Valk. Schuitemaker kan in het tumult niet horen wat ze zegt. Hij ziet hoe ze dreigend haar vuist heft. Jan Borst lijkt niet te registre ren wat hem overkomt. Een derde vrouw komt tussenbeiden. Ze schermt Borst af en leidt hem met grote stappen de brug over, naar de bakkerswinkel van Jan Keet. Drie jongens gaan erachteraan. Tien, twintig volgen. 'Hou 'm tegen!' wordt geroe pen. De vrouw werkt hem de winkel in. Borst is terug bij zijn positieven. Hij trekt zo snel hij kan de deur achter zich dicht en doet de schuif erop. Buiten vult zich de Nieuwe Laagzijde met een geagiteerde zwerm. 'Kom eruit, laffe ouwelvreter. Anders steken we de boel in brand!' Zijn hart bonst in zijn keel. Vuisten beuken op de deur. Een steen vliegt met een schrille knal door een van de winkelramen. Tegenover hem achter het kasregister staat Jannetje Keet-Kos, bleek van verbijstering. Van buiten klinkt een overslaande stem: 'Kom jongens, naar de overkant, 34

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2015 | | pagina 34