Om de trekkers in een gelijk ritme te houden werden er speciale heiliedjes gezongen dunne palen) tussen houten raamwerken in de drassige bodem. De punten van de slieten reikten nog steeds niet tot een harde zandlaag, maar boden voor de tamelijk licht geconstrueerde houten huizen redelijk soulaas. Die techniek om tot een harde laag te heien beheerste men pas aan het einde van de achttiende eeuw. In Amsterdam bleek de paallengte destijds omstreeks zestien meter te bedragen. Hoe het vroeger ging Duizenden houten heipalen werden in Amsterdam toen nog de bodem ingeslagen met de 'Hollandse trekstelling'. Dat is een vijftien meter hoog houten juk, bestaande uit drie lange palen. Deze hield twee houten geleiders overeind, waartussen het heiblok op en neer gehaald kon worden. Het blok werd door een groep van wel twintig ofmeer mannen een paar meter omhoog getrokken, waarna ze het weer op de kop van de heipaal lieten vallen. De te heien heipaal werd door een paar man, met behulp van een paar lange staken ter lood tussen de geleiders gehouden. Om de trekkers in een gelijk ritme te houden, werden er speciale heiliedjes gezongen, die door de heibaas werden aangegeven. Het was enorm zwaar werk. De mannen stonden dicht tegen elkaar aan en vaak met hun leren laarzen tot de enkels in de modder. Regelmatig moest de stelling met mankracht een stukje 'verstappen' om het gehele palenveld te kunnen beslaan. Het ging dikwijls om enorme hoe veelheden. Een bekend rijmpje zegt, Amsterdam die grote stad, die is gebouwd op palen en dat kan niet duidelijker verwoord worden. De palen Voor de bouw van het Centraal Station, dat tussen 1881 en 1889 onder leiding van architect Kuypers werd gebouwd, moesten niet minder dan 8687 heipalen worden geslagen. Dat het ook op andere plaatsen in de stad om enorme aantallen ging, blijkt uit het feit, dat voor de aanleg van de IJtunnel en omgeving honderden heipalen moesten worden getrokken van gesloopte huizen. Deze getrokken palen werden in de grachten gedeponeerd, om ze tegen verrotting te beschermen, zodat deze zo geheten vlotpalen geschikt bleven voor hergebruik elders in de stad. Duizenden geschikte heipalen moesten vroeger per schip worden aangevoerd uit Scandinavië, maar het grootste aantal kwam uit het Frankenwald in Beieren, 100 km. ten noor den van de stad Neurenberg. Tussen dat gebied en Nederland heeft eeuwenlang een levendige palenhandel bestaan. In de uit gestrekte Beierse wouden, nabij de dorpjes Kulmbach, Kronach, Oben en Unterrodach werden van augustus tot het eind van het jaar, lange en vooral kaarsrechte bomen gekapt, bestemd voor Holland. Het vervoer naar Nederland Met behulp van paarden en ossen werden de stammen naar de rivier de Wilde Rodach gesleept en daar in de vorm van vlotten te water gelaten. Het snel stromende water nam de vlotten mee tot de rivier de Main. Daar werden de vlotten samengevoegd tot grotere en vervolgens voorbij de stad Mainz werden twaalf Mainvlotten uitgebouwd tot één enorm bewoonbaar Rijnvlot voor verder transport richting Nederland. Om een dergelijk groot vlot onder controle te houden, waren niet minder dan vierhonderd arbeidskrachten nodig. De dagploeg kon de nacht door brengen op strobedden, in op het vlot gebouwde hutten. Voor de proviandering werd wel 50 000 pond brood, vele stuk ken spek, tonnen boter en honderden vaten bier meegenomen. De stuurman was de belangrijkste man aan boord. Hij gaf zijn commando's aan het vlotpersoneel en waarschuwde het ove rige scheepvaartverkeer met behulp van rood-witte vlaggen. De moderne tijd In de loop van de twintigste eeuw was het niet meer noodzake lijk dat de bossen zich in de nabijheid van rivieren bevonden. Het heipalentransport werd overgenomen door diepladers over de weg. Daardoor konden duizenden heipalen worden aangevoerd uit het Harszgebergte en het Zwartewoud De trek- stellingen hadden intussen plaats gemaakt voor mobiele lieren, om het blok op te trekken. De lieren werden aangedreven door stoomwerktuigen ofverbrandingsmotoren. Deze zogenaamde heikarren moesten nog wel met mankracht in de heiput worden verplaatst. In de jaren zestig van de vorige eeuw werden ze vervangen door gebruikte draglines. Door deze rupskranen met lange gieken en twee lieren was het eenvoudig om de twee leiers overeind te zetten en te houden. Eén lier was beschikbaar om het heiblok op te halen en een lier om de paal tussen de leiers op te hijsen en te laten vallen. Bovendien kon de machine al dan niet op schotten op eigen kracht de heiput in- en uitrijden. Met een dergelijke in uitstekende staat verkerende machine begon de firma de Wit en Houtkoper aan een zelfstandig arbeidsproject. De eerste belangrijke opdracht Een eerste belangrijke opdrachtgever was de firma de Jong uit 't Veld. Het aangenomen werk bestond uit het heien van ca. 350 houten palen met betonopzetters voor twintig woningen in het plan Groeneweg in Schagen. Met een dieplader van de firma Winder uit Limmen werd de machine vanafhet werk in Amsterdam naar Schagen vervoerd. Ze hadden de tijd mee. Door de laatste wereldoorlog was een enorme woningnood ontstaan. Talloze opdrachten hebben zij daarna in Schagen en omstreken mogen uitvoeren. Duizenden heipalen werden door hen geslagen voor woningbouw in plan Groeneweg, het plan Molenweg, Waldervaart, Muggenburg en omliggende dorpen Een bijzonder grote order, dankzij bemiddeling van burgemees ter de Wilde, was het heien met twee machines van drieduizend heipalen voor het Makado winkelcentrum in Schagen. Na circa tien zeer productieve jaren waren de firmanten genoodzaakt het bedrijfop te heffen wegens ziekte van Jan Houtkooper. Na boedelscheiding werd het complete heibedrijf aan een collega uit Andijk verkocht. Enkele jaren na de bedrijfsbeëindiging is Jan Houtkooper jammer genoeg aan zijn ziekte bezweken. Jaap de Wit 11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2014 | | pagina 11