Willemde bastaard van Holland,
de eerste heer van Schagen, toont
zich een goede heer voor Schagen.
Hof van Holland. Daar vangt hij echter bot. Het Hofbepaalt bij
vonnis van 22 november 1473 dat het stadsbestuur op grond
van oude gewoonten het recht aan zijn kant heeft.
Ondanks het conflict van 1473 zijn de verhoudingen tussen het
stadsbestuur en de heer van Schagen doorgaans goed. Alleen
Albrecht, de tweede heer van Schagen, geeft problemen. Hij is
de geschiedenis in gegaan als een hardvochtig en onhandelbaar
mens ten opzichte van iedereen: zijn familie, zijn standgenoten,
en dus ook ten opzichte van de inwoners van Schagen. Alhoe
wel zij zich van hun plicht bewust zijn, weigeren de bestuurders
van Schagen en de Schagercogge dan ook om hem eed, hulde
ende manscappe te doen'. En dat wordt onvoorwaardelijk
van hen verwachtAlbrecht is hun heer, hij staat boven hen,
en zij behoren hem namens de inwoners van de heerlijkheid
onvoorwaardelijk trouw te zweren en hem hun diensten aan te
bieden. Albrecht laat het er uiteraard niet bij zitten. Uiteindelijk
wordt het stadsbestuur van Schagen door de Grote Raad van
de stad te handhaven en te verdedigen. Regelmatig dienen zich
conflicten aan en doen zich schermutselingen voor tussen het
stadsbestuur en de heer van Schagen. Vrijwel altij d gaat het dan
over het uitoefenen van bevoegdheden.
In 1473 dient zich een heel principiële kwestie aan. Willem, de
bastaard van Holland, heeft door middel van de giftbriefvan
Philips van Bourgondië, de heerlijkheid Schagen in lage en hoge
jurisdictie ontvangen - dat wil zeggen dat hij de volledige rechts
kracht bezit, ook in halszaken. Hij heeft ook het collatierecht:
voor de benoeming van een nieuwe pastoor is zijn goedkeuring
vereist. Heer Willem gaat er daarom van uit dat de benoeming
van de kerkmeester - de beheerders van de kerkelijke goederen
- ook zijn goedkeuring behoeft. De burgemeesters van Schagen
vinden van niet. Zij beroepen zich op oude gewoonten: ook
lang voor de komst van heer Willem benoemden zij, burge
meesters van Schagen, de kerkmeesters. Heer Willem laat het
er niet bij zitten en maakt de zaak aanhangig bij het gerecht, het
Willem VI, graaf van Holland.
Het zakje dat dienst
deed bij de boonloting.
31