A
i
aGJ
S
Openbare volksgezondheid
anno 1909
'De menschen hebben meer gebrek
aan geld dan aan water
Nu niet om het water te weren met een gezamenlijke dijk, maar
om het naar binnen te halen met een gezamenlijke waterleiding.
Den Helder heeft dan al een waterleidingnet, Alkmaar ook. Bei
de betrekken hun water uit de duinen. Datzelfde staat ingenieur
Van Hasselt voor ogen. Hij beveelt de brede Schoorlse duinen
aan. Het leidingnet op zijn tekentafel voorziet in een buizenstel
sel door heel West-Friesland en watertorens in Schagen, Winkel,
Oudkarspel, Berkhout, Medemblik, Hoogkarspel en Hoorn. In
het comité West-Friese waterleiding benoemt Schagen zijn kers
verse burgemeester jhr. Van Doorn als afgevaardigde, overigens
'met geen enkele verplichting der gemeente wat de verderefinantieele
zijde der zaak betreft'.
Om de wenselijkheid van waterleiding extra kracht bij te zetten,
wijst de gezondheidscommissie Schagen erop dat het aantal
tyfusgevallen in West-Friesland 12,2%), alarmerend hoger is
dan bijvoorbeeld in Alkmaar 1,3%) en Den Helder (3%). In
de vele kleine gemeenten in West-Friesland komt dat argument
aan, want onder de tyfus hebben zij alle geleden. Maar een
sterker argument pleit tegen de aanleg: wie gaat die waterleiding
betalen? Want, merkt een raadslid op: 'De menschen hebben
meer gebrek aan geld dan aan water'. De meningen op straat
wisselen met de regenval. Bij droogte vraagt men zich af of het
niet hoog tijd wordt voor een waterleiding, na een flinke bui
ziet men er de noodzaak niet van. Voor en tegen houden elkaar
gevangen. Hoorn is ongeduldig en lonkt in 1910 al naar een
variant voor oostelijk West-Friesland, die zal resulteren in een
eigen gemeentelijke watervoorziening. Doordat het niet alle
neuzen dezelfde kant op krijgt, raakt de fut uit het comité West-
Friese waterleiding.
SEraSBBUfl
In het aardige boekje 'Het zoontje van de dokter'
beschrijft Dr. A. Melchior, geboren in Schagen in
1898, zijn jeugd. Zijn vader, de bekende Scha-
ger huisarts A.C. Melchior, probeerde al jaren de
gemeenteraad te bewegen een eind te maken aan
de open riolen in Schagen. Echter zonder gehoor
te krijgen. Zoon Adolf en zijn jongere broer gingen
slootjespringen. Met een missprong bereikten zij dat
de raad overstag ging en geld beschikbaar stelde
voor de demping. Leest u maar.
We troffen het niet, mijn broer en ik. Met slootje-
springen waren we vlak na elkaar letterlijk van de
wal in de sloot terechtgekomen. Op zichzelf was
dit niet zo iets ongewoons of zo iets ergs, maar net
toen we het huis wilden binnensluipen, zag mijn
vader ons. Of beter gezegd, hij róók ons. Met een
ruk draaide hij zich naar ons toe.
"Alle mensen, wat stinken jullie! Afschuwelijkl Waar
hebben jullie dat opgelopen? Wat een walgelijke
lucht, hoe bestaat het! Waar komt dat vandaan?"
"Van het Laantje, achter de..."
"Van het Laantje? Uit die stinksloot? Uit die ty-
fusgoot? Uilskuikens, wat moesten jullie daar? Is
die sloot dan nu nog niet..." Gewoonlijk uitte mijn
vader zijn misnoegen, over wat ook, in een paar
smalende opmerkingen, waaraan je overigens meer
dan genoeg had. Maar nu liep hij rood aan. Hij beet
op zijn snor, greep zijn hoed en beende naar het
raadhuis, zich niet meer om zijn stinkende zonen
bekommerend. Blijkbaar gold zijn boosheid dus niet
voornamelijk ons, maar anderen. In ieder geval, wij
kwamen er genadig af, we kregen geen straf, geen
tyfus en wel schone kleren.
Een uur later kwam mijn vader weer thuis. Hij keek
voldaan. Wij stonken niet meer en kennelijk had
hij op het raadhuis zijn stoom kunnen afblazen. Hij
vertelde tenminste aan mijn moeder dat de bur
gemeester eindelijk plechtig beloofd had dat de
weerzinwekkende en gevaarlijke stinksloot van het
Laantje in de gemeenteraad officieel ter demping
zou worden voorgedragen en dat zijn doktersadvies,
om niet te zeggen zijn allang gestelde eis van een
riool voor de bewoners, ernstig overwogen zou
worden. Blijkbaar had mijn vader als gemeentegen
eesheer gedreigd met de inspectie voor de volksge
zondheid, hoewel hij daarop zelf meestal mopperde.
Hoe dan ook, dank zij ons onhandig slootjespringen
kwam de "sloot van het Laantje" in de raad.
Dr. A. Melchior, Het zoontje van de dokter, Haarlem
z.j., pag. 43, 44, met illustraties van de auteur.