I
kwaliteiten van de kunstenaar een rol
hebben gespeeld en niet diens religieuze
achtergrond. Anders gezegd: het maakte
voor Diederik van Schagen niet uit dat De
Gheyn protestant was...
Zoals hierboven vermeld is het drieluik
ontstaan in 1618; een belangrijk jaar in de
geschiedenis van het geslacht Van
Beijeren van Schagen. Op 18 februari van
dat jaar overleed de vader van Diederik
heer Johan van Beijeren van Schagen op
vierenzeventigjarige leeftijd in Den Haag,
waar hij door de functies die hij
bekleedde veelvuldig verbleef. Diederik's
oudere broer Albrecht volgt, zoals
gebruikelijk, zijn vader op in al zijn
rechten als heer van Schagen en de
Schagerkogge en als pluimgraafvan het
Noorderkwartier en West-Friesland.
Vader Johan van Beijeren van Schagen
was getrouwd met Anna van Assendelft
en via dit huwelijk was Johan in het bezit
gekomen van de heerlijkheid Goudriaen.
Zoals het voor de hand lag dat de oudste
zoon het stamgoed erfde, zo lag het even
voor de hand dat Goudriaen overging op
de tweede zoon Diederik. De titel 'heer
tot Goudriaen tot St.Hubrecht enz.die
Diederik op het drieluik voert zal kort
voor of direct na het overlijden van zijn
vader op hem zijn overgegaan. Het is
goed mogelijk dat de zojuist verworven
heerlijkheid voor hem mede aanleiding is
geweest tot de opdracht voor dit
altaarstuk.
Dit drieluik is niet vervaardigd om een
plaats te krijgen in een openbaar
kerkgebouw. Publieke rooms-katholieke
erediensten waren verboden; alleen in
het verborgene - in privé-kapellen en
schuilkerken - werden diensten
oogluikend toegestaan.
Diederik van Schagen woonde in 1618 in
Den Haag, in het huis dat tegenwoordig
bekend is als 'het Nobelhuis' in de
Nobelstraat 1 aldaar. Zijn echtgenote, de
in het kraambed overleden Marquerite
van de Noot, had dit huis bij haar
huwelijk als geschenk van haar moeder,
Margriete Droogendijck, meegekregen.
Een zandstenen
kraagstuk met
het wapen van de
familie Van Beijeren
van Schagen,
gevonden in de zgn.
huwelijkskamer.
15