het andere vertrek met één raam. Zeer waarschijnlijk waren deze ramen oorspronkelijk af te sluiten door mid del van luiken. Luiken ofzonnerakken waren vroeger aan nagenoeg elke boerderij voor de ramen aanwezig. Op een schilderij van doodgraver, schil der, Willem Bijpost, waarop de achter zijde van de hoeve is te zien, zijn de luiken voor het raam van het staltje aan het achtereind van de koestal in ieder geval nog te zien. In beide woonkamers werden twee bedsteden getimmerd, en twee op de koegang voor de meiden of knech ten. Onder de tweede kamer bevind zich (nu nog) de prachtige kelder, die vroeger waarschijnlijk onder de voormalige bedsteden aanwezig was. De keldervloer is belegd en de wanden zijn bezet met gele en groene plavui zen. Ook de kasten naast de voor schoorsteen werden geplaatst tegen de hooi- of brandmuur. Ook in het achterom was ooit een schoorsteen met een stookplaats. Vroeger werd het dak bekroond met twee ronde schoor stenen. Op de lange regel was volgens bestek plaats voor 20 stuks rundvee en op de korte regel voor 8 stuks jongvee. Op de dars was eertijds stalling voor drie paarden tegen de kamermuur. Voor het toelaten van licht in de dars en de stallen werd voor de raamkozijnen toch de voorkeur gegeven aan gietijzer boven hout, ondanks hogere kosten. Oude waterput nog aanwezig De plaats en indeling van de boerderij was zo gekozen, dat de positie van de oude waterput zich juist buiten de hooiberg bevond en ongeveer in het midden van de koegang, volgens de opdracht. De put is, hoewel afgedekt, nog aanwezig. Een extra regenwater- bak werd wegens extra kosten niet gemaakt. Het is niet duidelijk of de boerderij op tijd klaar was om het hooi te bergen, hoewel het kerkbestuur daar niet zulke grote problemen mee had. Zij stelden, dat het hooi en het onge- dorste graan tijdelijk wel buiten aan de schelfgezet kon worden. Op 26 augustus 1860 besloot het bestuur een hardstenen plaat in te laten metselen aan de voorgevel, boven het kelderraampje. In deze gedenksteen werd de voren genoemde tekst, "Herbouwd door het RK Kerkbestuur, anno 1860"gebeiteld. Ditzou erop kunnen wijzen dat de boerderij in augustus voltooid was, en mogelijk kon het graan al op de nieuwe zolders geborgen worden. De oorspronkelijke begroting van timmerman Klaas Blom, ten bedrage van 11000,-was reeël te noemen en stemde vrijwel overeen met de werkelijke bouwkosten, die precies 11647.15 bedroegen. In dit bedrag waren alle prijzen van materialen, provisie en arbeidslonen inbegrepen. Hoewel niet bekend is hoe hoog het bazenloon van Blom en Gielens was, streek Klaas Blom afgezien van zijn dagelijks loon 261,- aan provisie op en dat van Gielens bedroeg 466,- Stel dat de bouw van januari tot juli heeft geduurd, omdat het hooi naar binnen moest, en de bouwvakkers zes dagen van 10 uren werkten, dus voor zes gulden per week, dan hadden zij maximal 150,- verdiend, mits ze de volle bouwperiode konden doorwer ken. Van regen of vorstverlet was nog geen sprake. De heren Blom en Gielens hadden hun rekeningen, volgens gewoonte aan het eind van het jaar bij het bestuur afgegeven, want 18 januari 1861 werden de facturen gecontro leerd. Klaas Blom werd voor deze gelegenheid op de pastorie uitgeno digd om een en ander toe te lichten. Na enige onenigheid en correcties over de nota's van de metselaar, de smid en de schilder, werd tenslotte de totale afrekening door het parochie bestuur goed gekeurd waarna tot betaling kon worden overgegaan. Pachters op de nieuwe 'kerkeplaats' aan de Nes Jan Borst was de eerste pachter op de nieuwe boerderij. Pachtperioden liepen van circa drie tot vier jaren, waarna de boerderij weer openbaar verhuurd werd aan de hoogste bieder. Lukte het de zittende pachtboer niet, dan kon hij vertrekken en een andere boerderij proberen te vinden. Als dat niet mogelijk was, dan wachtte hem slechts 'boelhuis te houden' Dat was een vernederende gedwongen verkoop van hun veestapel en vaak hun hele hebben en houden. De pachtwet van 1937, welke meer zekerheid aan pach ters gaf, maakte een einde aan deze onüuisterende toestanden. Eén der eerste pachters die hiervan kon profiteren was Jan de Wit 'uan de Nes' die de boerderij op 28 januari 1929 pachtte van Deken, pastoor Guilonard en zijn secretaris Petrus Henneman. De pachtwet aan het einde van hun periode maakte het aan Jan's nazaten Piet met zijn zussen Trien en Corrie mogelijk om de boerderij nagenoeg tot aan hun A.O.W. te blijven pachten. Verkoop Op 1 mei 1963, na afloop van het pachtcontract in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kon de hoeve, die twee eeuwen lang eigendom van de Schager RK Kerkgemeenschap was geweest ten slotte worden verkocht. Tot deze ver koop werd besloten, omdat er finan ciën nodig waren voor onderhoud aan het kerkgebouw. Voor 90.100,-werd Johannes Paauw, veehouder te Heerhugowaard eige naar van de boerderij met 18 ha. land, na ondertekening van de koopakte door pastoor Hendrik Brouwer en de heer Theodorus Sinnege als gemach tigden van de Bisschop van Haarlem, namens het RK kerkbestuur. Met dank aan de familie Paauw. Bronnen: Kadaster Alkmaar; Archief RK Kerk van Schagen 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2005 | | pagina 19