26
lat is nog
ewoond huis
nmer28.
t tussen mijn
-listorische
treken?
leerd plan de
int daar zit ik
ichttiende
erde koffie
1 goed ogen-
traat,
er is niet
is arriveer ik
jrooffzijn
muziek in de
ïagen en
ikend. Hij
jn oorlogs-
aitzoeken.
:ht flesje wijn
m prikkelen.)
rd overleg
lalafin mijn
t mis is, want
:kse verwij-
leriode waar-
dbouw-
s na die
eder in
meester
uur het huis
iestontrui-
was. En ik
r mee had
aoggevallen
ij als land-
id moeten
ip moeder
zich met
mandantur
iekenkamer
itrad, omdat
genoemde met aanzienlijke baardschurft
in z'n bed lag, en haar beklag deed. De
tekst luidde ongeveer: "Wat hoor ik nu
voor een term, Herrenvolk? Nou, ik weet
een leuk voorbeeld, want wie moet er het
huis uit, een oppassende vrouw met vier
kleine kinderen en haar man elders in
verband met voor de samenleving aller
belangrijkst werk." Enfin, moeder krijgt
binnen 24 uur een ander huis, en dat is
Landbouwstraat 28.
Het gaat om de buren op nummer 26, en
aldus arriveer ik bij het helder referaat
van Grooff: op nummer 26 huisde de
kapitein-dirigent van het op pagina 15
van De Kakelepost van april 2003 afge
beeld Stafmuziekcorps, alsmede zijn
oppasser, alsmede enige van zijn belang
rijkste muzikanten, daaronder de arran-
geurs-copiïsten.
De oorlog vorderde gestaag en van Duitse
zijde was er steeds minder reden om een
vrolijk deuntje te blazen. Het aantal
optredens van het corps, overigens voor
namelijk gelegerd in de toenmalige
U.L.O.-school, zie opnieuw de achttiende
jaargang nummer 2, verminderde
drastisch. In het pand Landbouwstraat 26
werd in toenemende mate een fles ont
kurkt. De dirigent, we noemden hem om
voor de hand liggende redenen de Neus,
kreeg op instigatie van moeder een gewij
zigde naam: de Neus met z'n dronken
kont. De moeilijkheden tussen de huis
nummers 28 en 26 namen toe, al suste de
oppasser, een kort, rond en eigenlijk
allerliefst mannetje, met grote inzet en
vermogens. Ik herinner mij een aanzien
lijk zomers bacchanaal in de tuin van
nummer 26: de tuinen naast elkaar waren
slechts gescheiden door een houten
schutting tot borsthoogte. De Duitsers
hadden hun bedmatrassen in de tuin
gesleept. Soms hoorde je een fles ontkur
ken. De kirrende moffenmeiden maakten
het meeste lawaai. Ik weet nog hoe moe
der de keukendeur opende, een grote
steen met een reusachtige klap tegen de
schutting smeet, en de keukendeur weer
behoedzaam sloot.
Ik herinner mij een prachtige, doodstille
eerste herfstochtend, ik kan hem nog rui
ken, ik zie nog hoe de herfstasters naar
mijn jongste broertje keken. Naar Jakkie.
Hij speelde met een schepje en een
emmertje met zand onder die mooie,
volle, stille boom in onze tuin. En dan
klinkt er plotseling een kort, scherp
schot. En er tuimelt een dood musje uit
de boom vlak voor Jacks emmertje.
"Raak", roept de Neus, "ik kan het nog
steeds!" Maar moeder had het gezien en
gehoord. Die rent de keuken uit, richting
schutting, wijsvinger vooruit richting
Neus, en ze roept, schreeuwen is beter:
"Dat is voor 't eerst en voor 't laatst! 't Is
één keer gezegd en ik herhaal het niet!"
De oppasser schiet z'n keuken uit en
weet de Neus naar binnen te leiden. De
stilte herneemt zich. Moeder gaat naar
Jakkie en zegt, "kijk es, ik heb nog een
emmertje!" Ook ik wijd me aan het spel
met Jack, z'n ogen zijn groot, helderen
blij, er is geen kwaads van de wereld naar
binnen geglipt.
En 's middags om een uur ofvijfwordt er
Landbouwstraat 28
(links) en 26,
huidige situatie,
gefotografeerd tussen
het struweel door
dat thans de Cornelis
Bokstraat afsluit.
15