laatste kwart van de negentiende eeuw ver andering in aangebracht. Aan het boven eind van de koestal werd toen een kamer afgescheiden die diende als keuken. De woonomstandigheden van een klein deel van de bevolking waren weliswaar relatief veel beter dan die van het grootste deel van de bevolking maar wij zouden ze nu beslist niet comfortabel meervinden. Bouwvallen In Barsingerhorn bevonden zich in de vijfde klasse 56 geringe boerenwoningen met een vertrekje en een zogenaamd vooreind die een huurwaarde van ƒ27 hadden. De zesde tot en met de negende klasse bevatten samen 163 huizen met een huurwaarde van ƒ21 tot ƒ6. Dit is meer dan de helft van het gehele wonin genbestand der gemeente. Zij werden omschreven als zeer geringe woninkjes met een voorhuisje en een vertrekje, gedeeltelijk van hout en steen gebouwd en met riet gedekt; bouwvallige wonin gen van arbeiders, grootendeels van hout gebouwd en met riet gedekt, met een ver trekje en als bijna onbewoonbare hutten die doorgaans slecht een deuren een venster hebben en welke behoeftigen tot schuilplaats strekken, ook in de gemeente Schagen was bijna de helft van alle woningen op zijn minst bouwvallig. De 130 Schager huizen in de vijfde en zesde klasse stonden zowel in als buiten het dorp. De huurwaarde van deze huizen bedroeg respectievelijk ƒ42 en ƒ33. In de zevende, achtste en negen de klasse werden de 32 min of meer bouwvallige huisjes en hutten van arbei ders gebracht, waarvan de huurwaarde respectievelijk ƒ24, ƒ18 en ƒ12 bedroeg, terwijl in de tiende klasse 11 hutten wer den opgenomen die gedeeltelijk van zoden waren gebouwd alsmede wonin gen die waren ingegraven in de Oudedijk en die een schuilplaats vormden voor de behoeftigen. Hiervan werd de huur waarde gesteld op ƒ3. Dergelijke erbarmelijke woonomstan digheden kwamen ook elders op grote schaal voor. De arbeidersklasse in de ste den woonde in door de burgerij uitge woonde en verlaten percelen die, aange zien at niet werden onderhouden, in steeds slechtere staat kwamen te verke ren. In de eerste helft van de 19e eeuw werden er in de steden vrijwel geen nieu we woningen gebouwd, waardoor er een groeiend tekort aan goede woningen ont stond. De woonsituatie van de onderste lagen van de Amsterdamse bevolking is berucht. In 1858 woonde bijna 9% van de Amsterdamse bevolking in zogenaamde kelderwoningen, waarvan het merendeel vochtig was en niet geschikt was voor bewoning. Een groot aantal van deze woningen lag ongevéer twee meter onder de begane grond en/of was slechts ander- Velen woonden in bijna onbewoonbare hutten die doorgaans slechts een deur en een venster hadden.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2003 | | pagina 21