VICTUALIËN,
L y S T E
RANTSOENEN.
Jaarlijks vertrokken er drie vloten van vijf
Victualiën lijst van
de kamer Amsterdam
(ARA Den haag) 0 zes schePen- Ze werden de kermis-
(naar de kermis van Amsterdam in
augustus), kerst- en paasvloot genoemd.
Driemaal per jaar waren er dus duizend
matrozen en overig personeel nodig,
zoals soldaten en ambachtslieden. Bij de
oprichting van de onderneming waren
die mensen nog wel in de regio te
werven. Maar omstreeks 1760-1770 was
dat aantal opgelopen tot meer dan acht
duizend per jaar, al waren dat niet alleen
matrozen. Er ging ook administratief
personeel mee en soms vrouwen en
Van de
En ordrc op de
Ter Vrrgaderinge van tic Heeren Scventienereprcfenteerende de Gene
rale, Nederlanddche Geo&royecrdc Ooft-Indilclie Compagnie, op den
18'0 November 16H4 tot Amllcrdani gearrelleertvolgens dcwelcke voor-
laen alle de Kameren van de gemclte Compagnie op een eenparigen
voet de
Schepen (00 groot e als kleyneFluiten,
Jachtenen kleynder Schepen
Naer Ooft-Indiën uyT-gernft werdende, fullen Provideeren en waernaer
de Opper-hoofden ende Officieren van de felvein 't tiyt-doylenen
diftribiieren van de Rantfoenenhaer fullen hebben te reguleren en dat
om in de voorfz. Schepen een eenparigen voet en ordre te houden.
t'A M S T E R D A M,
By Pa Matthysz. Drucker van d'E. Heeren Bcwinthebberen
van de Ooll-Iudilche Compagnie, 1684.
téSA
kinderen van beambten die al in Azië
werkten. Zeelieden moesten een dienst
verband met de compagnie aangaan van
driejaren. Dat was niet erg aantrekkelijk
voor zo'n risicovolle reis. De meeste
zeelui zochten liever een betrekking op
schepen naar de Oostzeehavens. Die
reizen waren veel korter, het was minder
gevaarlijk en de verdiensten lagen hoger.
Bij de VOC had men al spoedig de
grootste moeite om de schepen bemand
te krijgen. Er werden ronselaars ingezet
om matrozen, ook van andere nationa
liteiten, zoals Duitsers en Scandinaviërs
over te halen om dienst te nemen op de
koopvaarders. De meeste van hen waren
werklozen, meestal ongehuwd en
behoorden tot de armste uit de maat
schappij. Hun gage lag tussen de 9,- en
de 11,- per maand. Dat was niet veel en
het is in twee eeuwen nooit verhoogd.
Het leven aan boord
Degenen die aangemonsterd hadden
mochten wat eigen bezittingen mee
nemen in een kist. De afmetingen daar
van werden door de compagnie vast
gesteld. Eenmaal aan boord, was het
soms dagen wachten op een gunstige
wind. Zolang men geen werkzaamheden
verrichtte, verbleef men in de donkere
bedompte ruimen onder in het schip,
waar men nauwelijks rechtop kon gaan.
Hier zouden zij de meeste tijd van de
circa negen maanden durende reis ver
blijven. Want hier werd gegeten, was
gelegenheid voor wat vertier en werd
geslapen. In zijldoeken hangmatten, die
zeer dicht tegen elkaar hingen, lag de één
te hoesten en de ander te snurken. Frisse
lucht kon slechts binnen komen door de
geschutspoorten, als zij al open stonden.
Bij slecht weer moesten die gesloten
blijven en was er nauwelijks ventilatie.
10