De Verenigde Oost-Indische Compagnie en zijn matrozen J N de Wit Gedurende de 17e eeuw was de Verenigde Oost-Indische Compagnie de grootste handelsonderneming ter wereld. Ook nu nog zou een dergelijk bedrijf met tientallen kantoren in Azië, meer dan honderd schepen in de vaart en met duizenden werknemers in dienst, respect afdwingen. De compagnie had tot doel de zeer winstgevende specerijen handel op Azië, met als voornaamste landen voormalig Nederlands-Oostlndië, China, Japan, India en Thailand, om een aantal te noemen. Voor 1595 was deze handel nog een monopolie van de Portugezen, maar in genoemd jaar besloten een aantal Amsterdamse kooplieden, om zelf de peper, nootmuskaat, kruidnagelen en later koffie, thee en suiker te gaan halen. Ongetwijfeld heeft Jan Huygen van Linschoten (1563-1611) aan deze eerste kooplieden de weg gewezen naar de rijkdommen in de Oost. Van Linschoten was in dienst geweest bij de Portugezen en had, met zijn opgedane geografische kennis in Azië in 1595 een boek uitgegeven, met ais titel, "Voyageofte Schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien". Gebruik makend van dit verslag kon in hetzelfde jaar al de eerste "schip vaart" naar Indië ondernomen worden. Cornelis de Houtman (1550-1599) zeilde op 2 april 1595 in opdracht van de Com pagnie van Verre, een voorloper van de VOC met vier schepen naar de Oost. Het waren de Mauritius, de Hollandia, de Amsterdam en het bekende jacht de Duyfken. Zakelijk was deze reis geen al te groot succes geweest. De Houtman had na terugkeer in Holland niet alleen een van zijn schepen, maar door ontberingen en uitputting ook nog 160 van de 249 be manningsleden verloren. Nog eens acht stierven kort na de terugkeer in het vader land, zodat slechts een derde van zijn equipage de reis had overleefd. Verlies aan mankrachtwas niet het grootste probleem voor de kooplieden. Aanvankelijk was er aanbod aan matrozen genoeg. Vol vertrouwen in het behalen van enorme winsten werden door verschil lende kooplieden opnieuw expedities naar het verre oosten uitgezonden. De Middelburgse, de Veerse, de Rotter damse en Amsterdamse compagnieën beconcurreerden elkaar op leven en dood. De oprichting van de VOC Op gezag van Johan van Oldenbarneveldt (1547-1619)raadspensionaris van Holland en leider van binnen en buiten landse aangelegenheden, werd om onderlinge concurrentie te vermijden een nieuwe compagnie opgericht. Op 20 maart 1602 werd door de Staten- Generaal octrooi verleend aan de nieuwe onderneming, de Verenigde Oost- Indische Compagnie. Het bestuur kwam in handen van zeventien afgevaardigden, de z.g. "Heren Zeventien" van zes kamers of kantoren. Deze kamers waren gevestigd in Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen. Hier werd de enorme administratie bij gehouden en werden de regels gemaakt, die behoorden bij een onderneming van dergelijke omvang. Niet slechts van de uitvarende en terugkerende schepen, maar ook van de te bouwen pakhuizen, werkplaatsen en scheepswerven, maar ook van de kosten en gages van de bemanningen. Door de onderlinge samenwerking zijn er ondanks de kosten om de Portugezen te bestrijden, het 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2002 | | pagina 10