andere, pasten die precies op elkander.
Nu behield de klant er een en de bakker
de ander en iedere keer als de bakker een
brood afleverde werden de latjes op
elkander gelegd en maakte de bakker met
een mes een gleufje (een kerf) dwars over
de beide latjes (over de kerfstok). De
bakker ontving dan enkel zijn loon voor
het bakken en het bezorgen.
Waar het brood gewoonlijk bewaard
werd, op een plank die rustte op twee
dwarsldampen onder een zolderbalk in
het woonvertrek, had men dan voor een
heele poos "brood op den plank", en liep
het naar het eind, dan had men "heel wat
op zijn kerfstok". Dit zijn een paar
gezegdes, die waarschijnlijk
dagteekenen uitdien tijd.
Beb en Ootje
Mijn grootvader was aanvankelijk
werkman, maar door zuinig te doen
wisten zij toch iets vooruit te komen en
toen "Beb een Ootje" stierven, dat waren
dan mijn vaders ouders, toen konden ze
voor zichzelf beginnen te boeren. Een
grote boer is mijn grootvader nooit
geweest, zowat een koe of 8 of 10 met wat
bouwerij.
Grootvader was een nietgroote, zeer
gezonde man met tamelijk wat
uithoudingsvermogen. Zoo liep hij b.v.
eens voor een zieke buurvrouw, die bij
haar huisdokter geen baat meer kon
vinden, op een Zondagmorgen van
Groenveld naar Heiloo, naar een dokter
die nogal eens raad scheen te weten waar
anderen geen raad meer wisten, en hij
was voor melktijd weer thuis, ±50 km.
Hij kreeg dan ook een pluimpje van die
dokter: "Man wat ben jij sterk".
Toen hij 70 jaar was, kwam hij eens bij
ons te logeeren. Van Groenveld naar de
Bosweg even voorbij de Stolpen, 10 km.
Hij zal er misschien om 9 uur geweest
zijn. Mijn vader en de knecht ofwerkman
waren achter in het land aan het
rogscheren. Toen hij een uurtje uitgerust
was en een stuk brood gegeten had, ging
hij naar de dorsch, zocht een zekel
(sikkel), een lomp zwaar stuk
smeedwerk, thans heet dat een snik, en
dan ging hij nog maar een poosje naar
Dirk toe, zei hij tegen mijn moeder, dan
kon hij nog een schoofje mee scheren
voor de middag. Toen hij 80 jaar was
stierf hij en ging hij, op een enkele na,
met al zijn kiezen en tanden in het graf.
Dit over mijn grootvader en bijgevolg
over jouw betovergrootvader.
Mijn grootmoeder van vaders kant weet
ik niet zoo veel van. Slechts zoo veel dat
het een niet sterke vrouw was, die vaak
wat mankeerde, een zwakke rug had enz.
Zij is op 59-jarige leeftijd overleden. De
kinderen (3 in getal) aardden wat kracht
aanging meer naar moeder dan naar
vader. Tot zover dan iets uit het leven van
mijn grootouders.
Er waren er natuurlijk in die tijd die zich
meer of veel meer weelde konden
veroorloven dan mijn grootouders. Die
b.v. met een of soms met twee paarden
voor de sjees konden rijden, of die zich
konden tooien met goud of juweel, maar
de levenswijs zelf bleef toch zeer
eenvoudig.
Op school in Valkoog
Mijn vader ging op Valkoog school, dat
was dan in de jaren tuschen 1840 en 1850.
Het onderwijs was volkomen in
overeenstemming met al het voorgaande.
Meester Boonacker te Valkoog was daar
in de eerste plaats onderwijzer, verder
was hij doodgraver, klokkenluider,
barbier, hij hield een twintig eenden en
enkele schapen en een grote tuin. Om de
7