die turven eerst de boonestoppels
verstookt en als die op waren
takkebossen of hout, al naar men had. En
de aangeglommen turven die werden
gebruikt in de stoven, tot verwarming van
de koude beenen. "Billen verheug je,
Gloria komt", zei men dan wel eens.
Verder werd de heete as dan onder de
plaat geschoven en dan deed die plaat
ook dienst tot verwarming van de voeten.
Je kon dan van voren verbranden en van
achteren bevriezen zei mijn vader wel
eens, want die warmte straalde niet erg
uit, de schoorsteen slokte alles op.
De verlichting bestond uit een vetkaars.
Die moest eenige malen op een avond
gesnoten worden, zooals men dat
noemde; d.w.z. er moest zoo af en toe een
stukje van de kous werden afgeknepen.
Dit geschiedde met een soort schaar, die
noemde men een kaarsensnuiter. Bij een
vetkaars verbrandt de kous n.1. niet mee,
zooals bij een waskaars. Later werd de
vetkaars vervangen door de schoenlamp,
ook wel snotneus genaamd. Die werd
gestookt met patentolie, een vuile olie die
wel veel roet gaf maar niet veel licht.
Eerst in 1866, toen mijn grootvader en
grootmoeder 35 jaar getrouwd waren,
kregen zij van hun kinderen een
petroleumlamp cadeau in de vorm van
een staande lamp.
De bedsteden waren afgesloten door een
paar korte open deurtjes, welke opening
weer was afgesloten door een gordijntje
of doekje dat er tegen geplakt was. Voor
de bedstede stond dan een bankje, een
bedbankje, om het inklimmen te
vergemakkelijken. Verder bevond zich in
de woonkamer langs de wand, net boven
de bedsteden en de kastdeuren, een van
boven platte vooruitstekende rand,
waarop uitgestald waren borden van
porselein of blauw aardewerk. Dit was
dan ook vrijwel de eenige luxe. Dit is dan
iets van de woonkamer met zijn interieur.
De tweede kamer, die had heelemaal
geen vloer, enkel vastgestampte aarde of
leem, en daar gebeurde het dan wel eens
dat er 's winters een bunzing of een rat op
bezoek kwam.
Zulke kamers hadden soms ook wel iets
voor bij de kamers van thans, zoo b.v. met
de schoonmaak. Dan werd alles even
naar buiten gedragen, de meubelen, de
bedden er bovenop, en dan ging de
wastobbe met water er in, en met de
schop werd alles nat geoost, even
doorgeschrabd, de vloer opgedweild en
klaar was kees.
De maaltijden waren in vaders jeugd al
even eenvoudig. Paardeboonen
behoorden zoo af en toe tot het menu.
Een vet varken werd er bij de meesten wel
geslacht en bij de beter gesitueerden ook
wel een stuk van een koe.
Als brood werd er erg veel roggebrood
gegeten - of met kaas - of met boter, niet
met beide te gelijk, want "zuivel op
zuivel, die haalt de duivel" gold in dien
tijd een spreekwoord. Ter verduidelijking
diene dat in dien tijd, omstreeks 1840,
100 pond kaas 8 gulden opbracht en 100
pond zout kostte 7 gulden, vanwege de
hooge belasting die er op geheven werd.
Het was in die tijd veel de gewoonte, dat
jongelui die gingen trouwen van de
wederzijdsche ouders ieder een paar mud
rogge als huwelijksgift mee kregen. Die
gingen dan rechtstreeks naar de bakker,
want het was bekend hoeveel broden er
uit een mud rogge kwamen, en dan
maakte men twee gelijksoortige latjes
van 75 of80 cm lang, 3 a 4 cm breed en
een 1/2 cm dik. Met een stuk of 3
pennetjes in het eene en gaatjes in het