Kille Koudesj Schagen, geschiedenis van een vergeten Joodse gemeente in het Hollands Noorderkwartier
dat zijn deel in het Seifer Touroh bedroeg.
Den Helder noemde hem verder de veroorza
ker van de teloorgang van de jonge Joodse
gemeente in zijn woonplaats. Een niet gerin
ge kwalificatie. Dankzij hem betaalden ook
anderen niet langer de kerkelijke belasting
aan Den Helder. Daarmee plaatsten zij zich
zelf de facto buiten het Israëlitisch Kerkge
nootschap.
Hoewel bemiddeld gafTrompetter liever een
groot bedrag aan het geding voor de kanton
rechter in Schagen dan zijn omslag te vol
doen. Daarmee was hem het geding liever dan
de daarmee samenhangende instandhouding
van de Bijkerk die daarop ontbonden werd.
Ook de hem opgelegde boete van twee gulden
per jaar weigerde hij sedert een reeks van
jaren te voldoen. De Helderse Ringsynagoge
klaagde verder dat zij slechts de lijken van de
Schagense armen te begraven kreeg op haar
dodenakker zonder dat daar enige compensa
tie voor werd gegeven. Hieruit zou geconclu
deerd kunnen worden dat de meer bemiddel
de overledenen dus in Alkmaar of elders
begraven werden. De godsdienstoefening in
Schagen was meestal van dien aard dat de
wanbetalers deze meestal niet bijwoonden en
gedurende de jontoviem naar andere gemeen
ten uitweken. In dezen viel ook de naam van
P. van Werkendam. Den Helder verklaarde
zich nu echter bereid om tegen ontvangst van
een voorschot in onkosten van de Hoofdcom
missie de Wetsrol af te staan aan Schagen
hoewel men daar reeds over een tweede Seifer
kon beschikken.'8
De jarenlang aanhoudende conflicten in de
Schagense gemeente lijken een eerste leeg
loop te hebben bewerkstelligd. Zoals in het
bovenstaande model getoond, nam de Joodse
bevolking met circa vijfentwintig personen af
tot ongeveer vijfenveertig personen.
Nieuwe hoop, informele voortzetting
van de kehillah
De verwikkelingen leidden tot frustratie van
de andere Joden in Schagen die hiervan
slachtoffer waren. Zij waren het die de Hoofd
commissie in 1860 verzochten of zij de vrij
heid hadden tot het houden van kerkelijke
samenkomsten. De Israëlieten in Schagen
kregen per 14 juli 1860 antwoord van de
Minister van Erediensten prof. dr. J. Bosscha
hoogstderzelve. Hij antwoordde hen dat zij
vrij waren om een huissynagoge te houden
conform het Koninklijk Besluit van 17 maart
1855. Indien zij een eigen gemeente in had
den willen richten dan dienden zij zich om
permissie daartoe tot de Hoofdcommissie te
wenden.'® Zulk een verzoek is bij de Hoofd
commissie nooit binnengekomen. Het lijkt
voor de hand te liggen dat de Joden in Scha
gen hun keuze hadden gemaakt voor een
informele huissynagoge.
Samuel Berenstein,
Hannover 1767 -
Amsterdam 1838.
Opperrabijn bij de
Hoofdsynagoge in
Amsterdam van 1810
tot 1838. Gravure van
de joodse tekenaar
H.R. Gans, 'meester
letterschrijver en
vergulder'.
Dat ook na 1860 het Joodse leven in Schagen
en omgeving gaande werd gehouden blijkt uit
het verhaal dat ene uit Kolhorn afkomstige
reb Dowid zijn doodgeboren kind in een
gonje zak na een lange voettocht bij het
bestuur van Helderse kille ter begraving
kwam brengen. J° De opmerking dat de Hel
derse Joden hun doden voor de aanleg van de
eigen begraafplaats zouden hebben begraven
op de algemene begraafplaats (blz. 18) in Den
Helder lijkt mij erg onwaarschijnlijk. Geloof
waardiger lijkt het dat de Joden uit Den Hel
der, Schagen en andere plaatsen hun overle
denen ter aarde bestelden op de Joodse
begraafplaats in Alkmaar.
Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat de diensten
in de Schagense huissynagoge tot
omstreeks 1880 zeker doorgang
vonden. Na die tijd is het moge
lijk dat men speciale minjeman-
nen inhuurde uit Almaar of Den
Helder om de diensten in Schagen
toch doorgang te kunnen laten vin
den. Het inhuren van minjeman-
nen was werd bijvoorbeeld
ook toegepast door de
Joodse gemeente in
Medemblik, voor de
Tweede Wereldoorlog
in Hoorn en na de
Tweede Wereld oor
log in Enkhuizen.