ftT
De in het jiddisj
gestelde regelementen
van de Ned. Isr.
Gemeente Hoorn.
nvT
Voorpagina van het
besnijdenisregister
van Jozef Zeehandelaar
Joodse gemeente in Alkmaar.1' De aard van de
klacht was niet te achterhalen.
De vestiging van de Schagense Bijkerk
Lange tijd kabbelde het Joodse leven in het
landelijke Schagen rustigvoort. Het groeien
de aantal Joden droomde langzamer hand van
enige zelfstandigheid voor een eventuele
eigen kerkelijke gemeente. In 1835 vroegen zij
de Hoofdcommissie het reglement van ro
februari 1823 ook op hen van toepassing was.
Met andere woorden, zij vroegen zich af of zij
contributie (kerkengeld) verschuldigd waren
aan de Joodse gemeente Den Helder. Een aan
tal Schagenaren was het namelijk niet eens
met de hoogte van de hen opgelegde aanslag
in de kerkelijke belasting. Hiermee werd een
langdurig conflict ingeluid.'4 Ook hier was het
weer D.G. Trompetter die zijn beklag deed.
In 1851 diende I.A. Lenson uit Schagen een
verzoekschrift in bij de Hoofdcommissie met
het verzoek om in zijn woonplaats een Israëli
tische Gemeente te mogen vestigen en een
bestuur aan het hoofd daarvan te willen stel
len ten einde daardoor het godsdienstig
onderwijs te kunnen bevorderen." Ditverzoek
werd ingewilligd en I.E. Sloog werd tot Man-
hig (bestuurder) benoemd. Hoewel rabbijn L.
van de Kamp melding maakte van een bezoek
van de Opperrabbijn voor Noord-Holland aan
het Joodse onderwijs in Schagen, werd voor
deze opmerking geen bron aangetroffen in de
bezochte archieven.'6
Hij verzocht echter in 1852 reeds om zijn ont
slag als 'kerkmeester te Schagen'.'7 In 1853
verzocht de kerkmeester te Schagen om
ondersteuning bij het bouwen van een 'Kerk
en schoolgebouw'.'8 Tevens verzocht de kerk
meester om goedkeuring van een staat van
behoeften voor 1853 voor zijn gemeente. Er
woonden er in 1850 72 Joden in Schagen zelf,
genoeg volwassen mannen waren er dus aan
wezig om minjan te kunnen maken voor een
regelmatige synagogale dienst (om een jood
se eredienst te kunnen organiseren zijn er
minimaal tien kerkelijk volwassen joodse
mannen nodig, vrouwen tellen daarbij niet
mee). Immers, het was in die dagen gebruike
lijk dat een kehillah die verzocht om steun tot
de bouw van een sjoel vaak reeds sedert jaren
diensten organiseerde op alternatieve plaat
sen. Meestal ging het daarbij om een zoge
naamde huissynagoge. Dit scenario lijkt ook
waarschijnlijk voor Schagen. Het was zeker in
die tijd een hele investering om een apart
schoolgebouw te willen stichten. Een aparte
school zou de aanstelling van een godsdienst
onderwijzer hebben vereist. Om zijn levens
onderhoud te kunnen bekostigen dienden
toch voldoende leden de kerkelijke omslag te
kunnen voldoen.
Inzettend verval
Aan het einde van dat jaar bericht het bestuur
van de Ringsynagoge in Den Helder de
Hoofdcommissie over de onenigheden tussen
de kerkmeester en de leden te Schagen." In
1854 klaagt D.G. Trompetter uit Schagen bij
de Hoofdcommissie over de behandeling van
zijn persoon door de kerkmeester Lenson
aldaar. Waarnemend kerkmeester I.A. Lenson
verzoekt de Hoofdcommissie vervolgens om
inlichting wegens het niet betalen van kerke
lijke bijdrage door leden. De zaak liep dusda
nig uit de hand dat de Nederlands Israëliti
sche Ringsynagoge Den Helder besloot een
rechtszaak aan te spannen tegen de leden van
haar Bijkerk in Schagen. Zij eiste betaling van
de achterstallige kerkelijke bijdrage. De zaak
diende voor de vrederechter in Schagen.
Dit kantongerecht velde een voor de Joodse
gemeente nadelig vonnis. Kerkmeester
LA. Lenson te Schagen werd onbevoegd ver
klaard tot het invorderen van de kerkelijke
omslag zijner gemeente.70 Zowel Lenson in
Schagen als het bestuur van de Ringsynagoge
in Den Helder zonden een afschrift van het
vonnis aan de Hoofdcommissie. De Algeme
ne Vergadering van de Hoofdcommissie con
cludeerde dat het vonnis niet vatbaar was voor
hoger beroep. Zij gaf de Ringsynagoge Den
Helder te kennen dat zij in de zaak moesten
berusten en aan de zaak geen verdere rucht-
8