De Kroniek van Maria Boodschap
De Tweede Wereldoorlog, deel 2
T
ement van
enorme
Naar de Thorbeckestraat
Toen al onze pensiongasten weg waren, ging men aan het verhuizen. Enige
goede mensen uit Schagen waren ons behulpzaam met hun paard en wagens,
sleperskarren enz. Alles werd weggebracht naar de opslagplaatsen, daar was
zelfs nog een niet-katholiek die ons zijn opslagplaats heeft verstrekt en er
geen vergoeding voor wilde hebben en alleen uit medelijden ons wilde
helpen. Een juffrouw Knuwer (onze buurvrouw) daar konden we ook terecht
en daar werden alle beelden van de kapel en het huis heen gebracht. Een
kamer geleek wel een panopticum van alle Gods lieve Heiligen. En daar men
met deze oorlogsjaren de winkels leeg haalde en er geen voorraad meer meer
voor kreeg, hadden ze in de ledige winkel maar onze inmaakpotten achter de
gordijntjes gezet, die daar prachtig waren opgeborgen. De juffrouw was een
en al vriendelijkheid en kreeg de naam van tante Trees, zo goed was ze en
vol medelijden met een ieder die ze maar kon helpen. Onderwijl werd er
beraadslaagd waar zullen wij nu (de zusters) onze intrek moeten nemen. Er
was nergens een gebouw voor ons te vinden, daar alles met evacués van Den
Helder reeds bezet was. Ten einde raad klopten wij bij de gemeente, de
burgemeester (N.S.B.) aan, daar ons huis aan de Duitsers toebehoorde.
Heel innemend met de eer dat wij bij hem om hulp en huisvesting kwamen
verzoeken was hij ons zeer terwille. Hij wist een huis in de Thorbeckstraat,
waarin toen de brandstoffencommissie en de arbeidsdienst hun functie in
uitoefende, met moeite vrij te krijgen en dat mochten wij in gebruik nemen
mits wij onze liefdewerken, de verzorging van oude van dagen ook daarin
voortzetten. Dus wij kregen dat niet voor ons, maar alleen omdat we nog vijf
oude mannetjes bij ons hadden gehouden. Maar die mensen die in dat huis
woonden waren niet van plan daar uit te gaan tot er ook voor hen een
gelegenheid was gezocht. Die werd gevonden in de Velo, een grote
winkelzaak, aan de Hoogzijde (NI00), waarvan die mensen die daar in
woonden de helft moesten afstaan voor dat gemeentebedrijf.
De laatste zondag in ons klooster, 'n treurig aanzien! Vrijdagavond werd
Ons Heer vanuit ons kapelletje naar de kerk gebracht. Moeder en de zusters
in processie voorop en daarachter de priester met onze dierbare onze lieve
Bruidegom. Hij ging ons huis uit en 't was net een begrafenisstoet de weg
naar het altaar van de kerk. Bijna een jaar zou dat heengaan duren. En wat
een leegte in onze kapel, toen ook daar het altaar en het gehele inventaris
was uitgedragen. Het altaar kreeg plaats in de doopkapel van de kerk, ook de
communiebank, wat daar goed bewaard was. De paramenten en
altaarbenodigdheden, alsook de beide cibories en miskelk waren goed
opgeborgen in een ruime grote kast op de pastorie.
Tentjes op de zolder van de pastorie
Mijnheer deken deed voor ons wat zijn eerwaarde maar kon doen, want voor
de slaapgelegenheid mochten wij ook daar de zolder in gebruik nemen. Daar
wij gehuisvest waren in een klein huisje, namen wij dat dankbaar aan, en zo
hadden onze goede moeder en nog enkele zusters daar hun tent opgeslagen,
waarom nog eens hartelijk werd gelachen. Allerhande titels werden aan die
tentjes gegeven! Toen alles daar klaar was kwam mijnheer deken onze
slaapzaal eens bekijken, en zag met bewondering hoe alles zo voor elkaar
was gekomen. Verder waren op die zolder ook voorwerpen opgeborgen waar
de buitenwereld niets mee te maken had, zoals de mondvoorraad uit de
Historische Vereniging Schagen e.o. 13