Zijn vrouw Christina van Ooijen liet hierover geen gras groeien en ging met
haar vroegere vriendin Antje Konke naar burgemeester Hendrik Hoflaan. Deze
raadde hen aan naar advocaat Poppelman in Alkmaar te gaan. Ook Hoflaan had
hen opgezet tegen de schout en hen gewaarschuwd: Van Stipriaan was een
machtig man die hen uit de zeven provinciën (het toenmalige Nederland) kon
verbannen.
Jacob van Rijsingen hield zijn belofte en reed hen - De Weever met zijn vrouw
en Antje Konke met haar man Gerrit Siewertsz Nobel - met zijn wagen naar
Alkmaar waar zij te woord werden gestaan door advocaat Poppelman en de
procureur Van der Burg. Vooral Van Rijsingen was van leer getrokken tegen
de schout Van Stipriaan. Toen Poppelman voorzichtig opperde dat zij geen
geld hadden, doelde op te maken kosten, voerde Jacob van Rijsingen direct aan
dat hij zich daar geen zorgen over hoefde te maken, want ze waren door de
burgemeesters gestuurd.
Diezelfde avond nog brachten zij verslag uit aan burgemeester Hoflaan.
In Schagen was bij dit soort ernstige
klachten, naast twee schepenen, ook de
secretaris van de vroedschap Diederik
Barsingerhorn aanwezig. In het
raadhuis van Barsingerhorn waren
alleen twee schepenen aanwezig en
ondertekent schepen Jan Oijevaar voor
de op schrift stelling.
Een paar dagen later kwam advocaat Poppelman naar Schagen waar hij ten
huize van burgemeester Hoflaan De Weever maande om met zijn verhaal naar
Den Haag te gaan naar de advocaat-fiscaal. De Weever kon geld voor de reis
komen halen bij de burgemeester. De laatste drong er erg op aan dat hij zou
gaan en hitste hem op tegen Van Stipriaan.
De volgende dag kwam de tweede burgemeester Cornelis Schoor bij hen langs.
Hij spoorde hen aan zo snel mogelijk naar Den Haag te gaan. Het reisgeld lag
klaar en als ze niet gingen zou de schout hen zeker verbannen.
De Weever en zijn vrouw werden door deze ophitsingen zo bang voor de op
handen zijnde vervolging door de schout, dat zij diezelfde middag nog naar
burgemeester Hoflaan gingen. Ze kregen dertig gulden mee met de aansporing
om 'ten vuijlaardigst teegens den schout Stipriaan te verklaaren
7