6
Het vervolg
Met de ondertekening van de hierboven weergegeven verklaring is het verhaal
echter nog niet af. Er bestaat nog een tweede akte over deze zelfde kwestie.
Op 4 juli 1780, dus bijna twee jaar na de eerste verklaring verschijnen Jan
de Weever en Christina van Ooijen voor schout en schepenen van
Barsingerhorn, Haringhuizen en Colhorn. Zij wonen nog steeds te Schagen,
maar geven er kennelijk de voorkeur aan hun verklaring af te leggen buiten die
plaats.
Onder ede verklaren zij 'dat zij in de maanden Aug. en Septemb. Van den jare
1778hebben gedaan aanklagte en dat zij comparanten immediatelijk
daar van hebben gehad een daadelijk berouw te meer vermits den selven Jan
van Stipriaan haar comparanten nimmer had beledigt maar in teegendeel aan
hun alle goed en vriendschap hadde toegebracht en zij comparanten enkelijk en
alleen door de vuijle ophitsing en aansetting van de sterkste vijanden van
denselven bailliuw Van Stipriaan tot de voorsz. aanklagte waren gebracht.
Uit het vervolg van de verklaring wordt duidelijk, waarom Jan de Weever en
zijn vrouw hun verklaring niet voor de schepenen van Schagen wilden
afleggen. Enkele Schager notabelen blijken partij te zijn in de kwestie.
In augustus 1778 had De Weever een gesprek met Jacob van Rijsingen, de
kastelein van De Roos, die hem waarschuwde. Antje Konke was kort daarvoor
door de schout gegeseld en datzelfde zou vandaag of morgen ook De Weever's
vrouw overkomen. Dat moest hij er niet bij laten zitten, maar verweer kostte
geld - en dat had De Weever niet. Van Rijsingen wilde hem overal voor niets
heen rijden, desnoods naar Den Haag. En De Weever moest naar burgemeester
Hoflaan gaan om de schout een slag voor te zijn, want de schout kon hem, als
schurk en schelm, tot buiten de landsgrenzen verbannen.
Uit de ondertekening van de eerste
verklaring tegen schout Jan van
Stipriaan blijkt dat ven het viertal
alleen Gerrit Sieuwertsz. Nobel kan
schrijven. De anderen ondertekenen
met een kruisje.