Deze prent uit de eerste helft van
de achttiende eeuw toont de
Hallen, waar Anthony Kok naast
woonde - waarschijnlijk in het
zijstraatje links.
Op de voorgrond de zeer
bedrijvige Nes.
Beide briefjes zijn- heel uitzonderlijk - in het oud-archief van de gemeente
Schagen bewaard gebleven. Uit het vroegst gedateerde briefje komen we
meer over Anthony Kok te weten. Hij blijkt werkzaam te zijn als suppoost
bij de Stadsbank van Lening, gevestigd in de Nes, en woont slechts een paar
honderd meter van zijn werk: namelijk ook in de Nes, op de hoek van de Hal
en de Nes. Tot zover speelt het hele verhaal zich af in één Amsterdamse
straat en dankzij het feit dat het gebouw van de Bank van Lening nog steeds
in de Nes staat, is het verhaal ook vrij nauwkeurig in die straat te plaatsen.
Volgens het Amsterdamse ondertrouwregister was Anthony Kok 'van
Amsterdam', d.w.z. Amsterdammer van geboorte en woonde hij bij zijn
huwelijk in 1776 in het pand aan de Nes samen met zijn vader.
Toch moet hij een band met Schagen hebben gehad, want hoe kon hij anders
Jan van Stipriaan kennen of herkennen en bovendien kondigde hij in het
eerder genoemde briefje aan het gemeentebestuur binnen korte tijd
persoonlijk te zullen spreken. Blijkbaar zou hij binnen niet al te lange tijd
naar Schagen komen. Gezien de inspanning in tijd en in geld die een reis van
Amsterdam naar Schagen en terug vergde, was dat zeker niet alleen om te
melden dat hij Jan van Stipriaan had gezien.
Al met al roepen deze twee briefjes nogal wat vragen op. In Schagen waren
de ambten van baljuw en schout in een persoon verenigd. De baljuw/schout
was een gezagsdrager en daardoor een belangrijk en invloedrijk persoon. Wie
was - in dit licht gezien - deze Jan van Stipriaan? Waarom wordt hij in zijn
doodsbericht 'berucht' genoemd? En waarom eindigt hij zijn leven - als
vreemdeling - in een logement in Amsterdam.