10
hebben (rond het jaar 1218/9) door enkele goede studies beter bekend is
geworden. Dat geldt dan met name de relatie van de Friezen en de
Hollandse graaf. Die boeken zijn: "Grenzen aan de macht. De Friese
oorlog van de graven van Holland omstreeks 1400", de dissertatie van
Antheun Janse (1993). Vervolgens het bekende "Oorlog om Holland.
1000-1375" van Ronald de Graaf (1996). En tenslotte de zojuist
verschenen verzamelbundel "Negen eeuwen Friesland-Holland.
Geschiedenis van een haat-liefdeverhouding" (1997), met daarin vooral de
artikelen van Antheun Janse en Hans Mol.
Om bij de titel van dit laatste boek te beginnen: zowel de aanduiding
West"-Friesland als de titel "Graaf van Holland" komen beide voor het
eerst voor in 1101 (dus 900 jaar geleden). Tevoren werd de hele
Nederlandse kuststreek aangeduid als Frisia. De verhouding van de graaf
van Holland en de Westfriezen was rond dat jaar al niet zo best, maar we
krijgen vooral de indruk dat het tot het jaar 1200 om interne ruzies van
Friezen onder elkaar gaat en niet om wat later genoemd werd de "Friese
Vrijheid", alsof de Friezen toen al geen enkel gezag boven zich zouden
erkennen. Dat deden ze namelijk wél: aan de rechtmatigheid, de
legitimiteit van de Hollandse graaf werd toen nog niet getornd. Sinds 1165
erkenden ze zelfs twee heren, nl. de bisschop van Utrecht en de Hollandse
graaf gezamenlijk. Maar wat de Westfriezen vooral wilden was dat ze met
rust gelaten werden. De uitoefening van landsheerlijke, zeg maar
koninklijke rechten (belastingheffing, heervaart), waarnaar de Hollandse
graven streefden ging hun daarom te ver. Dat is de belangrijkste
achtergrond van de elf strooptochten waaraan beide partijen zich tussen
1132 en 1198 schuldig maakten, en waarbij voor Schagen e.o. vooral die
van 1168 van betekenis is geweest. Schagen werd in dat jaar door een
aantal drieste Hollandse ridders in lichterlaaie gezet, de inwoners werden
overhoop gestoken en het vee werd weggesleept. Maar andere Westfriezen
hadden zich even buiten Schagen tussen het riet in een hinderlaag verstopt
en brachten negen ridders om die terugkeerden van hun wandaden.
In de eerste jaren na 1200 is het een halve eeuw rustig tussen de twee
partijen, en de Friezen waren zelfs niet te beroerd de Hollandse graaf bij
twee beroemde kruistochten bij te staan. De ervaring, opgedaan bij de
guerrilla in een waterrijk gebied in de jaren daarvoor, kwam toen goed van
pas.
De eerste kruistocht die hier bedoeld wordt is die van 1218/1219 die naar
Damiate in Egypte leidde. Daar construeerden de Friezen een schipbrug,
op koggen getimmerd, die de bewondering opriep van Italianen en andere
aanwezige "genie". Volgens Jan van Leijden en Dirk Burger van Schoorl
zou ook Reus Magnus daar zijn geweest.
Dertig jaar later, in 1248, hielpen diezelfde Friezen de graaf van Holland,
die inmiddels door de keurvorsten tot Rooms-Koning was gekozen, bij het
beleg van Aken, door op spectaculaire wijze een riviertje af te dammen en
het bronwater de stad binnen te leiden die daardoor onder water kwam te
staan. Dit beleg was door de paus bevolen en een volle aflaat was als
beloning in het vooruitzicht gesteld.
Bij al deze en ook de overige kruistochten in deze eeuwen stonden de
Friezen hun mannetje. Ze waren dapper, sloegen er meteen op los, zochten
het gevaar en ze wilden zo gauw als enigszins mogelijk was naar huis
terug, "weder te haeren wiven".