De woning
18
Uit de volgorde van en de artikelen op de inventarislijst kunnen we een
indruk krijgen van de woning en de leefomstandigheden van de bewoners.
Het huisje waarin Jan Kok woonde zal een klein, mogelijk vrijstaand, huisje
zijn geweest. Beneden een paar kamertjes en onder het lage zadeldak een
tochtige vliering die uitsluitend diende voor de opslag van wat oude spullen.
Achter de voordeur zal de kleermakerij zijn geweest. Hier stond zijn
werkbank en in de kast lagen de kleermakersbenodigdheden. In een tweede
vertrek dat ingericht was als woonkeuken bevond zich een open haardvuur
waarop gekookt werd en waarmee het huisje 's winters werd verwarmd.
Gestookt werd er met hout dat in een houtbakje naast het vuur stond,
's Avonds werden nog gloeiende houtblokken met de vuurtang in de stenen
doofpot gedaan. Deze werd dan lekker warm en kon dan gebruikt worden
om het bed voor te verwarmen, 's Morgens werden de nog nagloeiende
vuurresten weer in de haard gedaan samen met houtspaanders. Met de
blaasbalg werd dan gepoogd het vuur nieuw leven in te blazen, wat vast en
zeker vele malen mislukt is.
De kookpan werd boven het vuur gehangen aan de heugelhaak en het bereide
voedsel werd opgediend op aarden schotels.
Als er niet gekookt werd hing de koffieketel boven het vuur want de
kleermakersfamilie was gek op koffie, gezien de twee koffiemolens en drie
koffieketels die in huis waren. Drink- en waswater werd met de koperen
aker gehaald uit de regenton of de put.