De boedel van kleermaker Jan Kok uit Dirkshorn 16 R.J.M. van de Pol Oude boedelbeschrijvingen zijn vaak heel interessant. Van kamer tot kamer, alle aanwezige goederen en voorwerpen zorgvuldig beschreven en getaxeerd. Oude rommel die nu aan de vuilnisman wordt meegeven of naar de kringloopwinkel gebracht werd, had vroeger nog enige geldswaarde en werd vaak bij opbod verkocht. Deze keer een beschrijving van de boedel van een kleine dorpskleermaker uit Dirkshorn. Zijn boedel zal niet veel verschillen van die van zijn beroepsgenoten in andere Westfriese dorpen. Het maken en verstellen van kleren was, vooral op het platteland, geen beroep om rijk van te worden. De meeste dorpelingen gingen eenvoudig gekleed in een dracht die niet erg aan mode onderhevig was. Kleding werd jaren gedragen en vaak eindeloos hersteld. Voor de dorpskleermaker was er niet veel eer aan te behalen. Op 10 maart 1820 kwamen Arien Twisker, een vierenveertigjarige boer, samen met zijn tweeentwintigjarige knecht Jacob van der Oort bij de gemeentesecretaris van Dirkshorn het overlijden aangeven van hun buurman Jan Kok. De zeventig jaar oude kleermaker was de vorige avond om tien uur gestorven in zijn woning te Dirkshorn met huisnummer 59. Wie zijn ouders waren wisten de aangevers niet en van de naam van zijn overleden vrouw waren ze niet helemaal zeker; heette zij nu Aaltje Roelsen of Roolsel? De secretaris vond het niet belangrijk genoeg om de juiste naam op te zoeken. Hij had haar naam gemakkelijk terug kunnen vinden in de overlijdensakte die op 29 october 1813 was opgemaakt. Om een uur in de morgen van die dag overleed Anna Maria Alida Roelsel, huisvrouw van Jan Kok. Zij was negenenveertig jaar oud en haar ouders, beiden overleden, waren Barend Roelsel en Marijtje Hendriks. In het huisje van Jan Kok was niet veel van waarde te vinden.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1998 | | pagina 18