14 In 1427 ontvangt Schagen een nieuw handvest, waarbij Willem de bastaard aan deze plaats weer stadsrecht verleent. In dit charter is geen marktrecht opgenomen. Het verwijst ook niet naar andere handvesten van een of andere stad. In 1456 geeft Philips alle rechten die hij van Schagen heeft afgenomen weer aan deze plaats terug. Is dan het marktrecht, dat Schellinkhout bezit niet gelijktijdig met de andere rechten op Schagen overgegaan Indien Schagen vanaf 1415 marktrecht had gehad, was het niet nodig geweest, dat Willem de bastaard in 1463 dit recht opnieuw aan Schagen geeft. Het zou natuurlijk mogelijk zijn geweest, dat Schagen gedurende de jaren liggende tussen 1415 en 1463 wel een marktrecht had gehad, maar dat hij dit nog nooit had uitgeoefend, daar hij hieraan geen behoefte had. Het zou dan echter niet nodig geweest zijn in 1463 Schagen een zelfde marktrecht te geven. Naar mijn mening heeft Schagen voor het eerst marktrecht gekregen in het jaar 1463" Het marktrecht is dus niet gekoppeld aan het stadsrecht. Meestal kregen de steden eerst stadsrecht en daarna marktrecht. Het kon echter ook andersom. Monnickendam en Beverwijk hadden lange tijd voordat zij het stadsrecht kregen, al een privilege tot het houden van een jaarmarkt2. Het marktrecht van 1463 schijnt geen recht te hebben gegeven op het markten van paarden. Het recht tot het houden van een jaarlijkse paardenmarkt kreeg Schagen in 1603 van de Staten van Holland. Naast de paardenmarkt kwam er later een halfjaarlijkse markt van magere koeien en de wekelijkse veemarkt werd uitgebreid met een botermarkt en een kaasmarkt. Wanneer bij de wekelijkse veemarkt voor het eerst gesproken kon worden van een echte wolveemarkt is niet bekend. Vermoedelijk was het aantal schapen pas na het midden van de zeventiende eeuw groot genoeg om een speciale schapenmarkt in het leven te roepen. Ook Van der Woude weet in zijn standaardwerk over de demografische en economische geschiedenis van westelijk Nederland niet veel over de schapenhouderij te vertellen. Hij schrijft: "In de achttiende eeuw, wanneer deze tak van veeteelt wel van grote betekenis blijkt, zijn er ook maar weinig berichten over. Behalve de statistiek van de wolproductie vanaf 1767, en de cijfers over de aantallen schapen in 1807 en 1811, bestaan er in feite geen kwantitatieve of kwalitatieve inlichtingen over de betekenis van de schapenteelt op het vasteland. Zelfs een prijs reeks van inlandse wol is niet bekend"3. Ook in zijn laatste werk "Nederland 1500 - 1815" geeft hij geen nadere gegevens4. Uit eigen onderzoek blijkt de schapenteelt rond het jaar 1605 van geen belang te zijn. In het kohier van de Generale Pacht van dat jaar wordt geen schaap genoemd, terwijl het verder zeer uitgebreid is. De Generale Pacht was een belasting die de ons bekende onroerende zaak belasting, de personele belasting (belasting op roerende goederen) en de vermogensbelasting combineerde. De belastingopnemers noteerden van elke poorter precies wat zij bezaten alles werd genoteerd en op waarde geschat. Ze keken naar het huis, het erf en de inboedel. Noteerden of men bouwland, weiland of een boomgaard in en/of buiten Schagen in eigendom had. Als dit land verhuurd werd, werd de huuropbrengst meegerekend. Het aantal koeien, vaarzen en paarden telde mee en bij schippers werd het bezit van een schip meegeteld. Bij ambachtlieden en neringdoenden werd een schatting gemaakt van de waarde van de werkplaats en/of de voorraad. Ook werd

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1998 | | pagina 16