Veevsrloskunde
VEEVERLOSKUNDIGEN of KALVEN-
VILDERS
9
J.N.de Wit.
Zij. die nog in het fonds wen-
schen te gaan voo: Veeveriossing.
gelieven zich daarvoor op te geven
bij M Pi-ION'K Jnz., Warmenhuizen.
Advertentie in de Schager
Courant van 6 febr. 1923
Jan Pronk, veehouder te Warmenhuizen, bekwaamde zich in het derde
kwart van de vorige eeuw in de veeverloskunde. Zijn kennis, die hij had
opgedaan bij moeilijke verlossingen onder zijn eigen koeien en bij de
beesten van zijn collega's in de buurt, ging over van vader op zoon. Om
wildgroei in het vak te bestrijden trachtte zoon Theeuwis reeds een
officiële erkenning te krijgen. De derde generatie, eveneens Theeuwis
Pronk, zette vaders werkzaamheden voort nadat hij met goed gevolg een
examen als veeverlosser had afgelegd in het slachthuis van Den Haag.
Deze laatste Pronk is omstreeks 1972 gestopt en tegenwoordig wordt bij
moeilijke verlossingen de hulp van een dierenarts ingeroepen, die de
runderen, indien nodig met de keizersnede van het kalf verlost.
Jan Pronk, geboren op 2 juni 1862 te Warmenhuizen was getrouwd met
Jannetje Polle. Hij was zoals gezegd veehouder van beroep en Pronk zal
bij moeilijke verlossingen van zijn eigen runderen veel ervaring hebben
opgedaan. Vele malen werd hij door zijn collega's in de omgeving te
hulp geroepen als de geboorte van een kalfje niet wilde vlotten. Langza
merhand breidde zijn faam als veeverlosser zich uit in een groter gebied.
Als boer kon hij beschikken over een paard en een rijtuig om zijn
collega's te bezoeken. Dikwijls zullen lange voettochten, het gebruik van
de praam of schaatsen nodig zijn geweest om op een afgelegen boerderij
te komen. Daar de natuur zich wat geboorten betreft niets aantrekt van
een bepaald tijdstip, moest Jan bij nacht en ontij vaak grote afstanden
afleggen. Jan was een athletische kerel en juist zoals de latere generaties
Pronk te Warmenhuizen was hij een geoefend schaatser. Hij kon met
schaatsen ondergebonden over een praam springen. Het zal hem geduren
de de winter op zijn tochten naar een kalvende koe op een afgelegen
boerderij goed van pas zijn gekomen.
Door het laten paren van koeien met zware stieren werden soms forse
kalfjes verwekt welke moeilijk of soms absoluut niet de geboorteweg
konden passeren. Dit kwam vooral voor bij eerstekalfs koeien of vaarsen.
Bovendien kwamen er tamelijk veel bijzondere liggingen van het kalf
voor. zoals een kalfje met een of twee teruggeslagen voorbeentjes, een
tussen de voorbeentjes doorgezakte kop, een achterover of opzij liggende
kop, een ondersteboven liggend kalf, of ook wel mismaakte kalveren of
monsters genaamd.
Ook bij het verlossen van tweelingen of een enkele keer van een drieling
moest hulp worden ingeroepen en was de assistentie van een deskundige
onontbeerlijk. Als deze er in slaagde om het ongeboren dier in de juiste
positie te brengen, kon meestal een natuurlijke geboorte volgen. De
kennis van de veehouders zelf was op dat gebied niet erg groot. Niet
zelden hadden zij met vereende krachten van de knecht of de buren al
aan het kalfje getrokken. Soms zelfs aan een voor en achterpootje omdat
zij zich niet hadden overtuigd of het wel de beide voorpootjes waren, die
uit de voetblaas' buiten de klink2 tevoorschijn kwamen, aldus een ver
haal van de oude Jan Pronk. Als mankracht onvoldoende bleek om een
kalfje van de koe te trekken werden de afschuwelijkste apparaten bedacht
en door de smid gemaakt.