16
In 1742 waren dit behalve de eerder genoemde taxabele personen die aan de
voorwaarden voldeden nog 25 Schagenaars. Zij worden genoemd in tabel 2.
Dit waren dus de Gereformeerden want de gegoeden van andere gezindten
mochten niet meestemmen. Misschien waren dit er ook wel 25?
In deze groep vinden we de geslaagde ambachtslieden en boeren. Zij hadden
soms personeel in dienst en reden te paard of met een sjees.
De modalen en armen
Het inkomen van deze groep was lager dan f400 per jaar. Veel weten we
nog niet van deze groep omdat het kohier hier verder niets over zegt.
Hiervoor zullen dus andere bronnen onderzocht moeten worden. Uit een
bron, het Personeel Rekenboek, waarin de personeels lasten van het
stadsbestuur staan vermeld weten we dat Adriaan Hoep de schoolhouder f250
kreeg betaald. In 1742 kreeg hij f50 extra omdat hij een deel van de
werkzaamheden van de overleden organist Jan de Geus had overgenomen.
Justitiedienaar Sijmon Metselaar kreeg f104 salaris, vroedvrouw Neeltje
Meijlis f100 en de watermolenaars beurden elk f80. Gerechtsbode Jacob
Appel kreeg echter slechts f55. Het was niet ongebruikelijk en vaak
noodzakelijk om via allerlei bijbaantjes of het houden van vee, het inkomen
te vergroten: Jan Gerrits Borst kreeg voor het reinigen van het Vishuis f3 en
Dirk Rensz. zette palen op de Beestenmarkt voor drie gulden en 17 stuivers.
Van 22 inwoners werd vermeld dat zij arm of onvermogend waren. Dit
waren voornamelijk weduwen (18). Hun jaarlijks inkomen zal minder dan
f100 zijn geweest, zij waren dus afhankelijk van de armbesturen.
De beroepen
In 1742 leefde ongeveer een kwart van de Schager bevolking van het
boerenbedrijf. Meer dan twee-derde daarvan hield vee en deed aan
akkerbouw. Ongeveer 23% van de boeren had uitsluitend vee en de overigen
hielden zich bezig met akkerbouw of teelden groent en fruit. Slechts een
klein deel van de boeren beschikte voor het zware landwerk over een paard,
Schagen telde in 1742 vier chirurgijns. Chirurgijns
waren gespecialiseerd in de behandeling van
botbreuken en open wonden. Van een van hen, Mr.
Gerrit Tiggeloven, wordt speciaal vermeld dat hij
Groenlandvaarder was. Hij zal dus werkzaam geweest
zijn als scheepschirurgijn aan boord van een
walvisvaarder. Tijdens deze reizen zal hij veel
ervaring hebben opgedaan met het behandelen van
snij wonden ontstaan bij het slachten van walvissen.
Hij was getrouwd met Antje Ariens Winter(s) en
woonde aanvankelijk aan de Plaats. In 1740 verhuisde
het echtpaar naar de Loet waar zij tot 1746 op nr. 158
woonachtig waren. In dat jaar ruilde hij zijn woning
voor een boerenwoning aan de Lagezijde van de Loet
met verpondingsnummer 55.