11 Een goede naam is beter dan olie De molen aan de Loet was eigendom van meelmolenaar en biersteker Pieter Pietersz. Bos. Nummer 385 van de lijst is Willem zonder verdere aanduiding, geen achternaam en zelfs geen patroniem vadersnaam) als Jansz(oon) of Cornelisz(oon). Willem had een paar koetjes en wat bouwland op Tjallewal en was niet taxabel. Dat laatste was vermoedelijk de reden waarom secretaris Kerkhof het bij de voornaam liet; Willem was niet belangrijk genoeg! Ook Grote Hendrik een daghuurder op Tjallewal en Barent de Poep daghuurder op Grotewal waren te onbelangrijk om veel tijd aan te besteden. Barent de Poep dankte zijn bijnaam, of was het een scheldnaam?, aan zijn Duitse afkomst. Vermoedelijk is hij dezelfde als Barent Hendricksz. Keunigh die we in boeken van de katholieke kerk tegenkomen. Het waren vooral de Schagenaars in de laagste inkomensklassen die uitsluitend bij hun voornaam gekend werden. Om misverstanden te voorkomen kregen zij als tijdelijke achternaam de naam van het beroep dat zij uitoefenden. Dirck Molenaar was molenaarsknecht, Evert de Bakker was bakker en Jacob Koperslager was koperslager. Adrianus de Silversmid was zilversmid maar bleek Van de Kerkhoven te heten, wat in het kohier werd gecorrigeerd. De meeste Schagenaars hadden in 1742 al tweede namen die als vaste achternaam beschouwd mogen worden. Cornelis Allerts Bakker was geen bakker maar boer, Aarjen Zeeman was tuinman en Gerrit Wever en Jan Thijsz. Schipper waren dagloner. Van de beide mannen met de naam Cornelis Jansz. Smit was de een boer en de ander justitiedienaar. We weten niet zeker of deze achternamen door alle nakomelingen zijn behouden. Om dit te achterhalen zullen stambomen tot in de negenttiende eeuw uitgezocht moeten worden toen iedereen verplicht werd een vaste achternaam te kiezen. Veel van de toen gebruikte namen komen nu nog voor. Enkele voorbeelden: Kramer, Kruijt, Zeeman, Langedijk, Rooker, Muntjewerf, Jongejan, Crouwel, Praalder, Boontjes, Heeneweer, Blokker, Van Twuijver, Peetoom en Camp. Met de namen van de vrouwen hadden de samenstellers enige moeite. De zelfstandig werkende ongehuwde vrouwen zoals Annetje de Geus en Hendrientje de Nijs die de kost verdienden als naaister, Diewer Leeuwen en Maartje Willems de werksters, Trijn Schermer van de stoffenwinkel, Neel Das met haar pension en Barbera Boonakker herbergierster aan de Plaats (De Wildeman?) waren bij hen wel bekend. Ook kenden zij Grietje Zijbrands met haar koekkraam en de klopjes Anna Gerrits en Aaltje Schipper die dicht bij de katholieke kerk aan de Hogezijde woonden. De meeste weduwen kenden zij echter uitsluitend als vrouwen waarvan de man overleden was. Zij staan dan ook in het kohier vermeld als de weduwe vanof vrouw van (op de plaats van de puntjes stond dan de naam van haar overleden man). Wezen die oud genoeg waren om zelfstandig te wonen werden niet bij voornaam genoemd maar staan in het kohier vermeld als de kinderen van De voornamen uidzijde Voornamen hoorden bij de familie en werden van geslacht op geslacht doorgegeven. Volgens een meestal vast patroon werden de kinderen vernoemd naar de grootouders en ouders. Overleed een kind voordat een volgend kind van het zelfde geslacht geboren werd dan kreeg in veel

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1996 | | pagina 13