Bedrijfsrisico's en
landbouwverbeteringen
in de negentiende en twintigste eeuw
15
Marjorie Pigge
Bedrijfsrisico's
Aan de landbouw waren belangrijke bedrijfsrisico's verbonden. De boeren
waren volledig afhankelijk van de weersomstandigheden en het al of niet
heersen van plantenziektes of besmettelijke veeziektes. Ze beschikten nog niet
over voldoende middelen om hier iets aan te doen. Vaak ging een aanzienlijk
deel van de oogst van akkerbouwers verloren.
Zowel natte en koude als hete en droge zomers konden een rampzalige
invloed hebben op de kwaliteit van het grasland en op de productie van gras
en hooi. Als het gras niet goed groeide daalde de melkopbrengst en was er
's winters te weinig hooi om het vee te voeren. Afhankelijk van hun
financiële positie waren boeren dan gedwongen om bij te voeren of hun
veestapel in te krimpen.
Behalve overvloedige regen en aanhoudende droogte vormden de soms zeer
grote aantallen veldmuizen een groot bedrijfsrisico. Deze konden grasland
onherstelbaar vernielen.
De beheersing van de waterhuishouding was nog primitief. In de loop van de
tweede helft van de negentiende eeuw kwam hier verbetering in, doordat er
in toenemende mate stoomkracht werd toegepast bij de bemaling. De
waterbeheersing was toen niet meer afhankelijk van het al of niet waaien van
de wind, hetgeen vooral voor boeren in de lagere delen van het land een
gunstige ontwikkeling was.
De hoog gespecialiseerde veeboeren waren sterk afhankelijk van de prijzen
van een klein aantal producten. Akkerbouwers en boeren met een gemengd
bedrijf hadden meer mogelijkheden dan veehouders om hun bedrijfsvoering
aan te passen. Ze konden op de teelt van andere gewassen overgaan als de
prijzen zich ongunstig ontwikkelden.1
Het uitbreken van veeziektes als tongblaar, mond- en klauwzeer, rotkreupel,
leverbotbesmettingen en veepest vormde eveneens een groot bedrijfsrisico.
In 1892 heerste het ongans in vrij sterke mate en in de jaren 1893, 1894 en
1897 waren er veel gevallen van mond- en klauwzeer. 1893 was zelfs zo'n
slecht jaar, dat de aanslagen van de hoofdelijke aanslag in Barsingerhorn in
1894 niet op de inkomsten van het voorgaande jaar konden worden
gebaseerd, aangezien de aanslagen van vele akkerbouwers en veehouders dan
"tot een onbeduidend cijfer" gebracht hadden moeten worden.2
Hekeldorsmachine van de firma
Stout in Tiel (1854).
De machine werd aangedreven
door een paardetredmolen
(waar ook andere landbouw
machines op konden worden
aangesloten).