3
18
4
Schapenhouderij
ln de jaren zestig van de negentiende eeuw heerste er een katoencrisis. De
Nederlandse schapenhouders profiteerden van de hoge wolprijzen die hier
door werden veroorzaakt. Het aantal schapen werd uitgebreid tot bijna 1
miljoen stuks.
Ook de boeren in Schagen buitten deze gunstige omstandigheden uit. De
wolveestapel nam tussen 1859 en 1867 toe van 3000 tot 8000 stuks. Een
uitschieter was het jaar 1866, met wel 20.000 schapen en lammeren. In 1868
was het aantal schapen terug op het normale peil van ongeveer 3000 stuks,
maar in het daaropvolgende decennium werd de wolveestapel toch weer
langzaam uitgebreid tot 4836.
Eind negentiende eeuw verbeterden de transportmogelijkheden in de hele
wereld. Dit was een zeer gunstige ontwikkeling, aangezien er toen nieuwe
markten voor Nederlandse producten ontstonden. Helaas werd het invoeren
van concurrerende producten en vee uit het buitenland ook veel gemakke
lijker. De opkomst van Australië en Nieuw-Zeeland als wol en schapenvlees
exporterende landen leidde na 1880 tot de achteruitgang van de Nederlandse
schapenhouderij.2 De Schager wolveestapel werd gehalveerd en de aanvoer
van schapen op de donderdagse veemarkt daalde sterk.
Na 1910 en vooral in de eerste oorlogsjaren nam het aantal schapen flink toe,
tot wel 5050 stuks in 1916. Toen de hele veestapel in het laatste oorlogsjaar
werd ingekrompen bleven er nog maar 2136 schapen over, maar in 1923
werden er toch al weer 2500 schapen geteld, ongeveer evenveel als in 1960.
Het mesten van kistkalveren
J. Hazeu, De onderwijzende
landman (1820).
1 I
11 r i
11i i
li 1
I1
NOTEN
1. Jan Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500 - 1950.
Veranderingen en verscheidenheid. Meppel/Amsterdam 1992, p. 298 en
p. 225.
2. J.L. van Zanden, De economische ontwikkeling van de Nederlandse
landbouw in de negentiende eeuw, 1800 - 1914. AAG Bijdragen 25.
Wageningen 1985, p. 99. De
de La