In de ban van de heistelling
J.N. de Wit'
Amsterdam die grote stad, die is gebouwd op palen.
Als die stad eens om me viel, wie zou dat betalen.
Deze vraag in dat oude gedichtje zou tegenwoordig ook op Schagen van
toepassing kunnen zijn. Maar toe gegeven, Mokum heeft de oudste rechten.
Tijdens de bouw van de metro in Amsterdam werd heiwerk aangetroffen uit
de veertiende eeuw bestaande uit 2 m iange slieten, die geslagen waren
tussen een houten raamwerk. Met ontzag kon men verteller dat daar "zulke
zware huijzen gezet worden, dat daar duizend masten onder een huis zijn".
De draagkracht van deze slieten werd mede toegeschreven aan de veroor
zaakte grond verdichting. In de loop van de achttiende eeuw werden vuren
palen toegepast. De palen werden toen ook zwaarder maar vooral langer 13
meter).2 Om deze palen in de grond te drijven was een verbeterde en hogere
heistelling noodzakelijk met een zwaarder heiblok. De zogenaamde Hollandse
heistelling die men hiervoor gebruikte, bestond uit een driebenig juk van
ongeveer 16 m hoog. Hieraan waren bovenin twee ringen (bril) bevestigd,
welke twee geleidepalen,.kortweg leiers genoemd, omhoog hielden,
waartussen het heiblok (lijk) op en neer kon bewegen. De stelling moest aan
vier tuidraden worden vastgezet om het geheel overeind te houden. Door die
tuidraden beurtelings te laten vieren en aan te halen was het mogelijk de
benen een voor een iets te lichten en enigszins te verplaatsen. Zo lieten de
heiers als het ware de stelling door de bouwput stappen naar die plaatsen
waar een paal geslagen moest worden.
Voor het zo ver was moest de stelling opgelopen of overeind gebracht
worden. Eerst werden op de grond het gladde en het klosse been door middel
van een bout (lummelbout) bovenin aan elhaar verbonden. Aan ieder been
werd een leieroog bevestigd. Aan deze z.g. schrank moesten eerst de
benodigde stroppen worden gestoken waaraan de schijf werd gehangen om
later de palen mee onder de stelling te trekken en de schijf (rammel-schijf)
waar over de helreep kwam te lopen om het heiblok op en neer te trekken.
Ook de tuidraden werden op de grond aan de schrank bevestigd.
Als deze uit twee benen bestaande schrank geheel was opgetuigd werd hij
aan de top enigszins opgestopt en met behulp van een juk onder de trek-
draad met mankracht overeind getrokken. Aan de reeds bevestigde zij- en
achtertuien bleef de schrank dan rechtop staan. De tuien moesten w el op de
juiste lengte aan daartoe in de grond geslagen paaltjes of een boom zijn
vastgemaakt. Met behulp van het touw om de palenschijf werd dan het derde
been omhoog getrokken en moest daar door een man, die langs het
klossenbeen naar de top van de schrank was geklommen, aan de lummelbout
worden bevestigd. Vervolgens werden met behulp van hetzelfde palentouw
de beide leiers door de ogen (bril) gestoken. Hierna volgde het aanbrengen
van het blok tussen de leiers en het op een speciale wijze vastknopen van de
manilla heireep (hennep van de Filippijnen) aan het blok. Aan het andere
einde van de reep die door de rammelschijf afhing naar beneden, waren op
enkele meters onder de top een twintig of meer dunnere lijnen bevestigd
waaraan het blok kon worden opgetrokken.