een wierdijk. Het schip der kerk rust op zware pilaren, verbonden door zware steenen booggewelven en hoewel de fondamenten en pilaren zeer zwaar zijn, is denkelijk reeds kort na de bouw der kerk eene verzakking ontstaan, door de zwaarte van den toren, waardoor de toren en de kerkmuur aan de noordzijde een eenigszins hellenden stand hebben aangenomen, waarover men zich ongerust maakte." De spits van de toren was versierd met het beeld van een reus. Volgens de katholieken was dit de beeltenis van Sint Christoffel, patroon van de kerk. Anderen zijn echter van mening dat de reus de befaamde ridder Magnus moest verbeelden. De kerk werd al in gebruik genomen voordat hij helemaal ingericht was. In 1468 werd met de heer van Schagen overeengekomen de vloer te beleggen met harde bergsteen en "te copen ende te setten enen ryclycken ende enen eerlycken tafell upt hoge outaer in de kercke voirs." Het interieur van de kerk werd verder verfraaid met talrijke heiligenbeelden opgesteld in daartoe aangebrachte nissen. De pilaren werden beschilderd en voorzien van latijnse opschriften in gothische letters. Welgestelde overledenen werden in de kerk begraven onder rijk versierde zerken. In 1529 kwam de kerk in het bezit van en orgel dankzij een belangrijke schenking van Klaas Jansz. Volgens de laat-middeleeuwse traditie werd de kerk in de loop der jaren voorzien van verschillende altaren met een eigen geestelijke, de vicaris of altarist. Het initiatief tot de oprichting van deze altaren en tot de aanstelling van de dienstdoende geestelijken werd genomen door broeder en zusterschappen, ook wel gilden genoemd, of door welgestelde particulieren. De geestelijke gilden hadden, in tegenstelling tot de ambachtsgilden, een zuiver godsdienstig doel, b.v. de verering van een bepaalde heilige. Het onderhoud van de kapel en het stipendium van de vicaris werden betaald uit de opbrengst van kapitaal of goederen die voor dit speciale doel werden gefundeerd (geschonken) door vrome gelovigen. Het St. Nicolaasgilde had een eigen altaar, waarop aan het begin van de zestiende eeuw een fundatie was gevestigd door Frederik Pietersz.; de opbrengst van 22 snezen land in de ban van Schagen was door hem bestemd voor de instandhouding van dit altaar. Dirk Zemel vestigde omstreeks 1510 een fundatie op het altaar van St. Joris en ook het Onze Lieve Vrouwe altaar was rijk gefundeerd. Het St. Laurens altaar nam een belangrijke plaats in gezien de vele bezittingen. Een lijstje, van voor de reformatie, vermeldt het navolgende onroerend goed in bezit van dit altaar: - 2,5 geers ende noch een stuckgen lants genaemt Jan Claesse lant in Varsingerhoorn (Barsingerhorn); - 21 snees genaemt de nieuwe Groede ende noch van een stuck genaemt Jan Claesse lant groot 14 snees; - 6,5 gars genaemt Syfers ven; - 4,5 geers genaemt Grieskeven; - Noch een huys tot Schagen. Alvorens een altaar in gebruik genomen mocht worden, moest het gewijd zijn door een bisschop met toestemming van het domkapittel in Utrecht, dat de kerkelijke jurisdictie over West-Friesland had. Het kapittel zag deze wijdingen als een welkome bron van inkomsten en rekende dan ook flinke bedragen. Geen wonder dat de gilden wel eens een wijding achterwege lieten.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1995 | | pagina 6