Burgerlijke staat zinnen uit gemiddeld 4,8 personen, inclusief het inwonende personeel, even tuele kostgangers, weduwen die bij hun gehuwde kinderen inwoonden en uitbesteclelingen (hulpbehoevenden die op kosten van het armbestuur door particulieren in huis werden opgenomen). Vijftig jaar later was de gemiddelde gezinsgrootte al gedaald tot 4,2 personen, een aantal dat landelijk pas in 1942 werd bereikt. Het moderne kerngezin deed in Schagen al vroeg zijn intrede. De meeste gezinnen bestonden uit een vader, moeder en een of twee kinde ren. Gelijktijdig aan de daling van de gezinsgrootte, daalde ook het gemiddel de aantal kinderen per gezin: van 2,3 in 1879 naar 1,9 in 1899. Dit laatste aan tal werd landelijk pas in 1947 genoteerd. De gezinnen in Schagen waren klein, maar in de gemeente Barsingerhorn waren de gezinnen nog kleiner. De omvang van de gezinnen schommelde daar in de tweede helft van de negentiende eeuw al rond de 4,3 personen en in 1899 was de gemiddelde gezinsgrootte er gedaald tot nog slechts 3,9 personen. Dit aantal werd landelijk in 1960 bereikt. Er waren in Bar singerhorn in 1879 gemiddeld al minder kinderen per gezin dan in Schagen, maar dit aantal nam ook nog verder af: van 2,1 in 1879 naar 1,7 in 1899. Landelijk gezien was dit pas in de zestiger jaren van deze eeuw het geval. Zowel in Schagen als in Barsingerhorn was het kindertal per gezin al in de negentiende eeuw lager dan in andere Nederlandse gemeenten, waar de ge zinnen in de genoemde jaren gemiddeld respektievelijk 2,3 en 2,5 kinderen telden. Het inwonende personeel bestond in Schagen voornamelijk uit vrouwen. Zij werkten als dienstbode, als winkelmeisje of waren in dienst bij een boer. Vrouwelijk personeel was voor veeboeren, zeker als zij geen dochters had den, onmisbaar bij de dagelijks terugkerende werkzaamheden op de boerde rij. Ze hielpen bij de kaasbereiding en bij het spoelen en boenen van melk emmers en de boter- en kaastobben. Veel inwonende personeelsleden waren er overigens niet en tussen 1859 en 1899 daalde het gemiddelde aantal personeelsleden per gezin van 0,44 tot 0,27 personen. In gemiddeld één op de drie gezinnen woonde een perso neelslid in, maar het werkelijke aantal gezinnen met inwonend personeel was lager. Boeren hadden meestal een knecht en een of twee meiden in dienst, gemiddeld dus 2,5 inwonende personeelsleden. Aan de hand daaivan kunnen we concluderen dat tussen 1859 en 1899 gemiddeld één op de zeven a acht gezinnen inwonend personeel in dienst had. In deze periode werd het steeds ongebruikelijker dat het personeel bij de werkgever in huis woonde. In 1859 had gemiddeld één op de vijf a zes gezinnen inwonend personeel, in 1899 nog maar één op de negen gezinnen. Als we kijken naar de burgerlijke staat van de inwoners van Schagen valt op dat er in de tweede helft van de negentiende eeuw veel meer weduwen dan weduwnaars waren. Dit kwam doordat weduwnaars over het algemeen eer der hertrouwden en doordat vrouwen langer leefden, als zij tenminste een maal de gevaarlijke periode van het kinderen baren hadden overleefd. In hun vruchtbare jaren liepen zij een grote kans om in het kraambed te sterven. Mannen kwamen dan ook vaker op jonge leeftijd alleen te staan dan vrouwen en hadden daardoor betere huwelijkskansen dan vrouwen die op oudere leeftijd weduwe weiden. Aan het einde van de eeuw nam de kraam- bedsterfte in Nederland echter af. Als gevolg van de toename van het aantal weduwen in deze periode steeg het aantal verweduwde personen in Scha gen, terwijl dit aantal in Nederland juist daalde. Het aantal weduwen en weduwnaars was overigens tussen 1849 en 1889 relatief kleiner dan in de rest van Nederland. Gemiddeld was 5,3% van de Schagenaars en 6% van alle Ne derlanders weduwe of weduwnaar. In 1889 kwamen deze cijfers anders te liggen: respektievelijk 5,8% en 5,5%. Een aantal weduwnaars en weduwen in Schagen waren hoofd van een ge zin De meesten, zeker de ouderen, waren dat echter niet. Zij woonden bij hun gehuwde kinderen of bij anderen in. Enkelen woonden misschien wel 16

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1995 | | pagina 18