het feit dat het in deze periode goed ging met de landbouw en dat er meer
vrouwelijk personeel nodig was op de boerderijen. Er kwamen 317 vrouwen
bij en 284 mannen. Daardoor daalde het mannenoverschot van 40 tot 7 en
maakte het in 1867 definitief plaats voor een vrouwenoverschot.
Toch week Schagen nog steeds af van de landelijke ontwikkeling, want
terwijl in een groot deel van Nederland het vrouwenoverschot langzaam daal
de, nam het in Schagen juist toe, ofschoon de omvang jaarlijks sterk varieer
de. Tussen 1878 en 1892 steeg het vrouwenoverschot tot meer dan 100. Hoe
wel het daarna in sommige jaren lager was, zakte het pas na 1922 definitief
onder de 100. Uitschieters waren de jaren 1910 en 1911, toen het vrouwen
overschot meer dan 160 bedroeg. Op een totale bevolking van ruim 3000
mensen is dat heel veel. Een groot aantal vrouwen kon daardoor geen
partner vinden.
Natuurlijk was Schagen niet de enige gemeente waar de sex-ratio niet
overeenkwam met het landelijke beeld. In de naburige gemeente Barsinger-
horn nam tussen 1849 en 1869 het aantal mannen sterker toe dan het aantal
vrouwen: er kwamen 274 mannen bij en 207 vrouwen, waardoor het man
nenoverschot van 45 tot 102 steeg. In het daaropvolgende decennium nam
het aantal vrouwen veel sterker toe dan het aantal mannen, respektievelijk
153 vrouwen tegen 29 mannen. Het mannenoverschot maakte -net als in
Schagen tien jaar eerder was gebeurd- plaats voor een vrouwenoverschot. Na
1879, toen in Barsingerhorn de bevolking net als in Schagen daalde, nam het
aantal mannen sneller af dan het aantal vrouwen.
Mobiliteit
In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, was de bevolking in de negen
tiende eeuw vrij mobiel. Schagen was beslist geen besloten gemeenschap.
Jaarlijks vestigden zich een groot aantal mensen in Schagen, terwijl vele an
deren naar elders verhuisden: we spreken hier over gemiddeld meer dan 20%
van de bevolking per jaar. De aantallen nieuwkomers en vertrekkers hielden
elkaar meestal niet in stand. Er waren perioden met vestigingsoverschotten en
perioden met vertrekoveischotten. Het ontstaan van deze overschotten hing
nauw samen met de economische ontwikkeling. Van 1856 tot 1875 en van
1905 tot 1930 was er een vestigingsoverschot. Tussen 1876 en 1905, toen de
economische omstandigheden ongunstig waren, was er een vertrekoverschot.
Doordat de jaarlijkse migratie zo groot was, was een aanzienlijk deel van
de bevolking niet in Schagen geboren. De meeste inwoners die elders waren
geboren, kwamen wel uit de provincie Noorcl-Holland. Tussen 1849 en 1899
daalde het aantal 'echte' Schagenaars van 57,9% tot slechts 49,1%, terwijl de
uit de rest van de provincie afkomstige inwoners toenamen van 38,3% tot
44,4% van de totale bevolking. Er kwamen ook meer inwoners uit een van de
andere provincies. Buitenlanders woonden er bijna niet in Schagen en hun
aantal nam in de loop van de eeuw steeds verder af. Schagen werd voor hen
duidelijk minder interessant als vestigingsplaats. Onder de buitenlanders wa
ren Duitsers veruit in de meerderheid.
In de eerste helft van de negentiende eeuw waren er nog maar weinig
plattelandsbewoners die zich in een van de grote steden vestigden. Bijna 70%
van alle Nederlanders woonde op het platteland. Zij hadden weinig redenen
om naar de steden te trekken. Het leven was er niet gezond en er stierven
meer mensen dan er geboren werden. De groei van de steden werd veroor
zaakt doordat Duitse en Belgische immigranten zich er vestigden. Toen Ne
derland na 1860 langzamerhand begon te industrialiseren werd het wonen in
de stad aantrekkelijker, want de werkgelegenheid nam er toe. In deze jaren
maakte Schagen een sterke groeiperiode door, hoewel er geen sprake was
van industrialisatie. Schagen bleef nog heel lang een agrarisch stadje.
Rond 1880 woonde 40% van de totale Nederlandse bevolking -en zelfs
60% van de Noord- en Zuidhollanders- in de grote steden. De gevolgen van
de agrarische depressie werden voelbaar en op het platteland was bijna geen
werk meer te vinden. Grote aantallen berooide plattelandsarbeiders trokken
14