Dertien gebouwen werden geheel verwoest en een groot aantal woningen in de omgeving van de spoorwegovergang werden ernstig beschadigd. Dakpannen vlogen in het rond en ruiten in de wijde omgeving sprongen als gevolg van de ontploffing. In de Magnusbuurt dreigde instortingsge vaar en moesten de muren worden gestut. Er waren 40000 dakpannen en 2000 m2 glas nodig om de schade te repareren. Huurders van huizen die onbewoonbaar waren geworden werden elders gehuisvest. [Keesom, p. 33] In verband met het gebrek aan bouwmaterialen werd pas twee jaar na de bevrijding in overleg met het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting een basisplan opgesteld voor het herstel van de schade in de direkte omgeving van de spoorwegovergang. Voor de ramp waren de spoorwegovergang en de Hoep te smal, de dijk was te bochtig en het uitzicht was slecht. Het gebied werd daarom anders ingericht, ook al was de Hoep nadat de Provinciale Weg Omval-Schagen was aangelegd geen belangrijke invalsweg meer. Men vernachtte dat de bestaande weg- breedte van vijf a zes meter (inclusief voetpaden en bermen) in de toe komst te smal zou zijn, gezien het toenemende motorverkeer, de ligging van de algemene begraafplaats aan de Hoep en de plannen om de Pro vinciale Weg verder naar het noorden door te trekken. De Hoep en de spoorwegovergang werden daarom in zuidelijke richting omgelegd en verbreed. De verwoeste spoorwegwachterswoning kon op het spoorwegterrein worden herbouwd, maar dan wel op enige afstand van de spoorwegover gang, in verband met het uitzicht. Ten oosten van de spoorlijn was het niet voldoende om de verwoeste huizen alleen een stuk verder naar ach teren opnieuw op te bouwen. Daarom liet men de lintbebouwing aan de zuidkant van de Hoep vervallen. Er kwam een plantsoen met wandelpad voor in de plaats. Tussen de spoorwegovergang en de ingang van de be graafplaats stond nog een klein 'onooglijk' huisje, dat bij de ontploffing niet was verwoest. Dit huis stond te dicht op de weg en werd derhalve gesloopt. Hier werd van hogerhand fel tegen geprotesteerd, aangezien het slopen van woningen in een tijd van grote woningnood niet gepast werd geacht. Het kwaad was echter al geschied. Aan de noordkant van de Hoep was herbouw van de verwoeste wonin gen geen bezwaar. De grond werd bestemd voor de bouw van twee vrij - staande huizen en een blokje van twee huizen. Bij een van de vrijstaande woningen mocht een rijwielstalling worden gebouwd. Ten westen van de spoorlijn werd op de vrijgekomen ruimte een elleboogvormig straatje aangelegd. In plaats van de drie verwoeste huizen werden twee nieuwe huizen geprojecteerd, die ook aan de achterzijde een behoorlijk aanzien dienden te krijgen. Tijdens de ontploffing was het kaaspakhuis met de daarboven liggende vier woningen in de Roosstraat verwoest. Herbouw hiervan achtte men niet gewenst. Het pakhuis lag immers midden in een woonwijk en was daar niet op zijn plaats. Hier konden vijf of zeven woonhuizen worden gebouwd. Aangezien de perceeldiepte niet zo groot was, vond men het een goed idee om hier bejaarden woningen te bouwen. In ieder geval konden hier de bewoners van de vijf verwoeste woonhuizen ten oosten van de spoorlijn worden gehuisvest. Daar hadden twee kleine en twee zeer kleine woningen gestaan, alsmede een klein woonhuis met een cafeetje, die werden bewoond door kleine gezinnen van oudere personen. Herbouw van het café werd niet nodig geacht. De acht gezinnen die het verwoeste grote huis met touwwinkel en de woningen boven het pakhuis bewoonden konden worden gehuisvest in zes nieuwe arbeiderswoningen en twee van de woningen aan de noordkant van de Hoep. Al met al werden er minder huizen herbouwd 40

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1995 | | pagina 42