Pas op 14 februari 1658 vindt de verkoop ook werkelijk plaats. Naar de
reden van dit uitstel van ruim 6 jaar kunnen we slechts gissen. Is er - net als
in 1544 - toch nog naar een oplossing binnen de familie gezocht? Hebben er
wellicht toch onderhandelingen plaatsgevonden met Diederik van Beijeren
van Schagen, heer van Goudriaan? Of waren er eenvoudigweg geen kopers
te vinden? Nergens zijn aanwijzingen in welke richting danook.
De op 22 september 1655 als curator benoemde Pieter de Salengen verkoopt
op die 14e februari 1658 de heerlijkheid Schagen en alle aanhorigheden voor
de prijs van 263.000 guldens aan George van Cats, heer van Cats, Coulster,
Heiloo en Oesdomme, bewaarder van het grootzegel van Holland en
West-Friesland.
Volgens de bewaard gebleven transportakte is Van Cats dan eigenaar van
1de heerlijkheid, hoge en lage van Schagerkogge met alle de tienden, renten
en alle andere toebehoren, w.o. de visserij van de Schager- en
Niedorperkogge;
2. het huis en het slot te Schagen, w.o. de hofstede boomgaarden en land;
3. de heerlijkheid, hoge, middel en lage van een stuk land, vroeger genaamd
Nieuwenlande voormaals bedijkt geweest zijnde, gelegen in de Zijpe
"beginnende van Sinte Maertenskercke buyten de Zeedijck affgaende,
streckende weder aen Burchorn aen de Zeedijck met allen zijnde
toebehooren"
4 het pluimgraafschap van West-Friesland en de eilanden Texel en
Wieringen.
Het is onduidelijk of Van Cats het kasteel ook daadwerkelijk heeft bewoond
- hij had meerdere bezittingen. In ieder geval heeft hij het kasteel wel heel
drastisch aan de eisen van de tijd aangepast door de robuuste poorttoren en
de zijmuren naar de ronde slottorens weg te laten slopen. Waarschijnlijk is
het kasteel bij die gelegenheid ook intern verbouwd.
De tweede verkoping.
Van Cats houdt in Schagen niet lang stand.
Bij vonnissen van de Hoge Raad van 13 september 1673 en 14 februari 1674
wordt Van Cats veroordeeld tot betaling van zijn schulden. Dat kan hij niet
en op 14 mei 1675 worden de vonnissen executoir verklaard, zodat tot
verkoop van de bezittingen van Van Cats kan worden overgegaan.
Nadat de verplichte afkondigingen zijn gedaan, wordt de publieke verkoop
vastgesteld op 11 juli 1675 's morgens om 11 uur op het raadhuis van
Schagen,"met opene deuren ende venster bij den uytgangh van de brandende
wasse kaerse onder willige condemnatie" van de Hoge Raad en de procureurs
van de heer van Schagen, Jacob van Ravensteijn en George Rooseboom.
Er is een koper in de persoon van Pieter Cornelisz. Gortmolen die 57.000
guldens wil betalen. Vooral procureur Van Ravensteijn heeft bezwaren tegen
dit bod en er volgt een tweede publiek verkoping.
Op 24 januari 1676 blijkt Floris Carel van Beijeren van Schagen, graaf van
Warfusee, heer van de beide Goudrianen, zoon van de al eerder genoemde
Diederik van Beijeren van Schagen en dus een volle neef van de laatste heer
Willem, de koper te zijn voor 170.000 Carolusguldens van 40 groten elk.
Het is volstrekt onduidelijk waarom deze in de Ardennen woonachtige graaf
de Westfriese heerlijkheid koopt, of het moet al puur om de familieband
gaan. Met deze verkoop komt de heerlijkheid Schagen definitief in handen
van Ardense graven die bitter weinig belangstelling hebben voor hun ver weg
gelegen bezittingen. Er treedt een diepe vervreemding op waarin ook
rentmeesters geen verandering brengen. Niet langer nodige gebouwen als het
20