ONZE HUISELIJKE VOOROUDERS Hoe brachten zij hun avonden door Hun gezelligheid vonden zij in het gezin 19 Nu den winter al weer op komst is en de donkere straten het verblijf buitenshuis niet zoo aantrekkelijk maken, vragen we ons onwil lekeurig af hoe onze voorouders er in slaagden om hun avonden gezellig te maken, daar zij toch altijd met het duisternisprobleem te ma ken hadden, dat voor ons slechts als uitzon deringstoestand geldt. Het antwoord op deze vraag brengt ons in kennis met een van de meest geprezen deug den, die onze voorvaderen bezaten, hun huise lijkheid. De gedachten en verlangens van den Zeventienden Eeuwer mochten dan „d'aard- kloot om reysen", hij kon verre zeeën hebben bevaren en onbekende landen bereisd, altijd bleef hij denken aan den huiselijken haard in het Vaderland en hij voelde zich eerst recht gelukkig, wanneer hij daar weer, temidden van de zijnen, in de vertrouwde omgeving had plaats genomen. De bekende Oost-Indië-vaarder Bontekoe typeert deze gevoelens zoo goed, wanneer hij aan het einde van zijn bekend journaal zegt, dat er „anders tusschen de ballingschap en zulk hoopeloos reyzen niet veel verschil zou de zijn." Deze behoefte aan huiselijkheid gold niet alleen voor den zeeman. De koopman, de magistraat en de handwerkman hadden ze evengoed. Nooit was het penseel van onze vaderlandsche schilders schooner, dan wanneer het bewogen werd door de liefde van het huiselijk tafereel, dat hun oog geboeid hield. De opdrachten daar voor waren vele. Het mocht dan zijn, dat de Hollander spaarzaam was en niet spoedig be reid om voor liefhebberijen geld uit te geven, zijn eigen binnenhuis moest hij echter zeker geschilderd hebben en dat is ook de verkla ring, waarom deze in zoo'n groot getal in binnen- en buitenlandsche verzamelingen worden aangetroffen. Het huis van den Zeventienden Eeuwer was zijn heiligdom, steeds was hij er op be dacht om het te verbeteren en te vervolma ken, terwijl de huisvrouw zich een internatio nale reputatie verwierf, om de gedurige zorg, die zij er aan besteedde. Geen wonder, dat de familie geen behoefte had om de gezelligheid buitenshuis te zoeken en het best buiten allerlei geneugten kon stel len die den modernen mensch thans haast als onontbeerlijk voorkomen. Misschien zal men echter vragen, had die Hollander van de Zeventiende Eeuw dan hee- lemaal geen verzetje, had hij dan heelemaal geen behoefte om eens een keer anders dan anders te doen en wellicht komt zelfs de ge dachten op, dat het leven in die Gouden Eeuw dan toch wel heel saai geweest moet zijn. Zij, die zoo denken, vergissen zich. Onze voorouders kenden wel degelijk de goede vreugde van een feestje, doch altijd uitgaan de van een gezinsgebeurtenis en op dit ge bied waren de mogelijkheden vele. Wanneer een nieuwe burger het levenslicht had gezien, dan zette de ge lukkige vader een satijnen muts op en roerde met denkandeelstok den gesuikerden wijn, die door familie en vrienden onder groote vreug de met „soete koeckskens" genoten werd. De kinderen van de buurt mochten het kleintje in de wieg zien en gingen opgetogen met hun „kindermaandstik" weer heen, waarvan onze beschuit met muisjes nog een schaarsch over gebleven gebruik is. Het „kloppertje" kennen wij echter niet meer. 't Was een ebbenhoutenplankje en naar gelang van welstand met zijde en kant ver sierd, dat aan die huizen werd bevestigd, waar het gezin een vermeerdering had onder gaan. Zoo leefde de heele buurt met het gezin mee en de schuldeischers gingen zelfs voorbij om zoo de familievreugde maar niet te sto ren; Een huwelijk in de fami.'!e gaf niet minder reden voor vele huiselijke feesten. De strooijonkers en joffers bestrooi den bruidegom en bruid uit hun rijkversierde manden, bij hun gang naar en terugkomst van de aanteekening. Guirlanders werden ge vlochten en zoowel in als buitenshuis opge hangen. Schier dagelijks werden er ter eere van het jonge paar maaltijden gegeven, afge wisseld door spelevaarten en met vlaggen en wimpels versierde booten. Natuurlijk vormde de eigenlijke bruiloft- disch het hoogtepunt. Aan de welvoorziene tafels vierde de vreugde hoogtij. De bekers gingen rond en een vroolijk lied klonk uit al ler kelen. Wij weten niet meer, wat „Hansje in den kelder" is, doch onze voorvaderen heb ben er veel plezier mee gehad. Het was een zilveren schaal, die in het midden een kleine verhooging had. Wanneer nu de wijn in de schaal werd gegoten, drong deze de verhoo ging binnen en drukte een kereltje naar bo ven, dat met opgeheven hand de gasten be groette. Deze verschijning deed alle dischge- nooten opspringen en onder de hartelijkste

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1994 | | pagina 21