onderscheidens hadden van beenderen welke men daaglijks op de kerkhoven en in beenderhuizen zien kan. Dan nog niette vreden had men in de gang van de eerste tot de tweede kelder (Zie PI. 1 Fig. 16) en PI. 2 Fig. V) ene 1/2 voet uitstekende nis bespeurd. Hierin wijl dezelve hol scheen te zijn vermoedde men hier wonderen te zullen vinden of tenminste ene ingang tot ene tweede of meerdere kelderen. Op dringend aanhouden gelastten den Heeren opzienderen deze nis te openen en hier vond men Zie PI. 1 Fig. 17 en PI. II Fig VI) ene ovenswijze holte waarin zich ene lodene doodkist bevond zonder deksel. Dit is een heiden riep men want deze begroeven hunne dooden op zijde liggende in open kisten Terwijl velen bevende terug traden waagde het de schrijver met een kaarslicht voorzien zich in dezelve te begeven. Voor eerst dat dit lijk op de rug lag ten tweede dat het dat van een man was en ten derde dat er vermolsemd hout in de kist lag hetwelk het deksel konde zijn geweest en verder dat er stukken kalk die blijken droegen van op het hout gelegen te hebben voor handen waren welke bewezen dat deze kist met een houten deksel was gedekt geweest en met een boogsgewijze overstrijking van kalk was voorzien geweest waren de ontdekkingen welke hij deed. Wijders ontdekte hij aan beide zijden en boven deze nog meerdere dusdanige gewelven en men merkte aan dat terwijl deze nissen onder de tombe (PI. 1 Fig. 18) sloten dat dit de graven waren van de eerste Heren en Vrouwen van Schagen van grote stenen even als die van het slot en de kerk zelve gemaakt terwijl de trap en de twee eerste geweiven van veel kleinere en nieuwere stenen gebouwd waren. Dan nu werd order gegeven om de onderzoekingen hier onder te staken maar de tombe (PI. 1 Fig. 18) zelve te openen. Deze opening geschiedde aan het westeinde derzelve Zie PI. 1 Fig. 19). Hier ontdekte men drie eiken houten kistjes dewelke zoals PI. 1 Fig. 20 wordt aangetoond op elkander stonden onder dezelve twee gemetselde bogen en daar over vier ijzeren staven waarop deze kistjes stonden welke bij de eerste aanraking bleken geheel vergaan te zijn en in elkander stortten. In een derzelven lag het stof van een kindje aan hetwelke men een kransje om het hoofdje ontwaarde hetwelk in gewast linnen was gewikkeld (Zie PI. 1 Fig. 21). Dan eenenander verviel al dra tot stof. In een ander vond men een bodempje en 10 (.8.) Het is uit deze beschrijving niet op te maken hoevee/ nissen men hier aantrofzodat we niet weten wie hier bijgezet zijn. In aanmerking komen achtereenvolgens: - Willem van Beijeren bastaardzoon van Albrecht van Beijeren graaf van Holland, bij Maria van Bronkhorstgeb. 1387 of 1389 kreeg op 29 juni 1427 de heerlijkheid Schagen in leen en was daarnaast o.a. raadsheer in den hove van Holland gest in 1473 na gehuwd te zijn geweest met achtereenvolgens Johanna van Hodenpijl en Maria van Polanen kinderen uit het eerste huwelijk waren: Albrecht (zie hieronder) Antonis kanunnik te UtrechtJanna getrouwd 19 april 1453 Jangeb. voor 13 juli 1450 gest na 22 dec. 1518 Barbara gest na 31 jan. 1477 Willem gest na 4 okt 1477 Belije (bastaarddochter) gehuwd 26 okt 1450. - Albrechtgeboortedatum onbekendvolgt in 1473 zijn vader op als heer van Schagen gest in 1480 in gevangenschap op kasteel Medemblik gehuwd met Adriana van Nijenrode 1 dochter (zie hieronder). - Josina werd op 13 nov. 1480 beleend met de heerlijkheid Schagen en droeg deze in 1542 over aan haar neef Jan stierf 25 juni 1543 kinderloos na 2 huwelijken met achtereenvolgens Wouter van Egmond pn Joost van Borselen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1994 | | pagina 12