P.Meurs Pz.
Machinale J2;
G r a a n m al er ij.
SCHAGEN.
8
fabrieken van enig belang waren in het 19e eeuwse Schagen niet aan
wezig. De meeste Schagenaars werkten in de agrarische sector of in di
rect daaraan gerelateerde sectoren. Er waren maar heel weinig inwoners
die werk vonden in een van de schaarse fabriekjes, zoals de kunstazijn-
makerij en de chocoladefabriek die in de eerste helft van de 19e eeuw in
Schagen waren gevestigd. Verder was er een woltwijnderij, waar werd
gewerkt met een twijnmolen met veertig spindels, twee kammen en
twaalf haspels. De producten werden in de twijnderij zwart geverfd. Er
was ook een onoverdekte lijnbaan van 103 meter lang. Deze touwslage-
rij had de toepasselijke naam Werk en Vlijt. Aan de Laagzijde stond nog
een smeersmelterij annex kaarsenmakerij, waar met twee smeltketels
werd gewerkt. In de grootste ketel kon 450 pond vet gesmolten worden.
Ook in Winkel en in Barsingerhorn waren dergelijke bedrijven, maar de
ze waren kleiner dan in Schagen.
In de loop van 1866 werd de eerste gasfabriek gesticht door Mouthaan
en Gezellen, nadat de gemeente een concessie had verleend voor de ex
ploitatie van de fabriek. De weeklonen, die in 1871 ƒ7 bedroegen,
waren twintig jaar later maar weinig gestegen: de mannen verdienden
er in 1891 ƒ8, terwijl een jongen die er toen werkte een weekloon van
slechts 0,50 ontving.
Rond de eeuwwisseling gaf de verlenging van de concessie allerlei proble
men, zodat de gemeenteraad in 1903 besloot om dan maar zelf een
nieuwe gasfabriek te bouwen en te exploiteren. De gemeente nam het
bestaande gasbuizennet en de gasmeters over, maar besloot wel om het
buizennet gedeeltelijk te vernieuwen. De gemeentelijke gasfabriek werd
in 1906 in werking gesteld en in 1914 uitgebreid. In 1940 werd het be
drijf aan de gemeente Alkmaar verkocht.
Op een vlasserij en een steenfabriek met twee ovens na bestond er rond
1875 nog steeds geen noemenswaardige fabrieksmatige productie in de
een of andere tak van nijverheid. Ook daarna kwam hier weinig veran
dering in.
Langzamerhand deden wel stoommachines hun intrede in het productie
proces, terwijl de productie van kaas en boter in toenemende mate in fa
brieken plaatsvond. De drie kaasfabrieken in Schagen, De Eendracht,
Westfriesland en de Schager Kaasfabriek, gebruikten bij de productie een
stoomketel van 2pk. De kaasbereiding verschafte in ieder fabriekje werk
aan drie tot vier mensen. De mannen verdienden er ƒ9, de vrouwen en
de jongens 5 per week.
P. van Twuijver begon met de fabrieksmatige productie van sigaren,
maar hierbij werden geen stoomwerktuigen gebruikt. Ook dit was geen
grote fabriek: er werkten slechts vier a vijf mensen. De lonen waren er
veel lager dan bij de kaasfabrieken: zowel de mannen als de vrouwen
verdienden er 3 en in 1891 werkte er een meisje voor slechts ƒ1. Dat
was wel heel erg weinig: het gemiddelde weekloon voor arbeiders be
droeg in die tijd immers ƒ7, hetgeen beslist geen vetpot was. Het groot
ste deel hiervan ging op aan huur en voedsel, zodat er in veel gezinnen
voor andere uitgaven weinig geld over bleef. Een weekloon van 3 was te
laag om huur en voedsel te betalen. Mogelijk kregen deze arbeiders aan
vullende bedeling door het armbestuur.
Echte industrie was er dus vrijwel niet in Schagen, maar er stonden wel
enkele industriemolens: twee grutmolens, een rosmolen, een houtzaag
molen en een korenmolen. De molens bleven in gebruik totdat de pro
ductie eind 19e eeuw door machines werd overgenomen. Helaas is geen
van de molens bewaard gebleven. Toen ze hun economische functie ver
loren hadden, werden ze gesloopt.
YerUrijffbaar alh M>ort<-ii
FOt KAGI -AKTIK! I.i:\
U'lfOU SC11E1H' rillli'IIITC-
romi' prii/cn