14
De heren en vrouwen van Schagen als pluimgraaf
Op 22 mei 1601 ontvangt heer Johan van Beyeren van Schagen van de
ridderschap en de steden (dat wil zeggen van de Staten) van Holland en
West-Friesland het pluimgraafschap van West-Friesland, Wieringen, Texel,
de Zijpe en de Wieringerwaard in eeuwigdurende erfpacht. Dit gebeurt op
zijn eigen uitdrukkelijke verzoek. Hij betaalt hiervoor jaarlijks de som van 10
ponden. In het algemeen houdt een dergelijk pluimgraafschap het
alleenrecht in van het vangen en doden van de in de akte genoemde vogels,
meestal in ieder geval zwanen en duiven Hier is nadrukkelijk sprake van
alleen zwanen.
Op 18 april 1606 dient de heer van Schagen bij de Staten van Holland en
West-Friesland eem verzoek in om de eeuwigdurende erfpacht om te zetten
in een onversterfelijk leen Als argument voert hij aan dat hij veel meer
betaalt dan zijn voorgangers Zijn verzoek wordt ingewilligd, zodat het
pluingraafschap voortaan tot het erfelijk leengoed van de familie Van
Beyeren van Schagen behoort.
De heren en vrouwen van Schagen maken zich bij herhaling nogal druk om
overtredingen van hun "recht op de zwanendrift" In het heerlijkheidsarchief
zijn diverse plakkaten te vinden waarin boetes tegen overtreding van dit recht
worden aangekondigd Het blijkt echter allemaal weinig te helpen want ten
einde raad richt de heer van Schagen zich zelfs tot de Staten van Holland
om zijn beklach te doen en handhaving van zijn recht af te smeken.
Bovendien hebben zij er vanaf 1776 nog een probleem bij dat veel verder
strekt dan individuele overtredingen. De stad Hoorn betwist, zeker vanaf
Jan Sasker ontving f3,-
schadevergoeding voor de
nesten op zijn land.