21
kilo vlees per week. De uitwonende wezen moesten als zij van plan wa
ren op bezoek te komen in het gesticht een paar dagen van te voren ver
lof vragen aan een der weesmeesters, zodat deze de weesmoeder, als het
bezoek op de vlees- of spekdag zou vallen, in de gelegenheid konden
stellen haar inkopen daarnaar te regelen. Het voor de gast benodigde
vlees of spek werd door het Weezenarmbestuur aan het Armbestuur te
rugbetaald.7
In de zomer waren de hoofdschotels ongeveer hetzelfde als in de winter,
maar dan met zomergroenten.
Het weekmenu in de wintermaanden luidde als volgt:
des zondags wordt aardappelen met groenten verstrekt benevensch
vlees;
des maandags rijst en in den regel de restanten van zondags;
des dinsdags aardappelen en zuurkool of ingelegen slaboonen, wanneer
dat voorradig is;
des woensdags gort, boekweit of meelspijs;
des donderdags aardappelen met groenten, bijvoorbeeld uyen, wortelen
of dergelijke;
des vrijdags erwten of boonen;
des zaterdags meerendeels naar gelang van omstandigheden.
Op eene der dagen wordt spek verstrekt, zoodat de gewone manier is,
één maal per week vleesrh, wanneer dat in gezouten staat in 't gesticht
voorradig is en één maal per week spek.
Het is niet zo dat er in het gesticht alleen in het allernoodzakelijkste
werd voorzien. Belangrijke jaarlijks terugkerende feestelijke gebeur
tenissen waarvoor de weesmeesters extra geld uittrokken waren de
kermissen van Barsingerhorn en Schagen en het Sint Nicolaasfeest.
Het kerstfeest werd misschien wel gevierd, maar nergens blijkt dat
hiervoor extra uitgaven werden gedaan.
Onder leiding van de weesvader bezochten de wezen zowel de kermis
in Barsingerhorn als die in Schagen. Net als de ouden van dagen in
het gesticht, die jaarlijks van het Algemeen Burgerlijk Armbestuur ie
der 0,50 kermisgeld kregen, kregen ook de inwonende en de uitbeste
de wezen kermisgeld. Dit bedrag varieerde van 0,25 tot ƒ1,00 en was
waarschijnlijk afhankelijk van de leeftijd van de wezen. Bovendien
kreeg de weesvader verlof om met de kinderen iets te gaan zien. In
1889 werd het kermisgeld voor de Barsingerhcrnse kermis vastgesteld
op maximaal 0,50 per kind, terwijl er daarbij ter verhoging van de
feestvreugde tien pond koek werd gekocht voor 3,50. In 1897 kregen de
weesvader en de weesmoeder bovendien toestemming om bij wijze van
uitzondering tijdens de kermis in Barsingerhorn met de vier inwo
nende kinderen een voorstelling van de Rederijkerskamer bij te wo
nen, omdat de weesmeesters de kas van de Barsingerhornse Rederij
kerskamer wilden spekken.8
Ieder jaar werd veel aandacht geschonken aan het Sint Nicolaasfeest.
Oorspronkelijk kregen alleen de inwonende wezen geschenken. Wel
licht probeerde het bestuur de onrust die was ontstaan met betrekking tot
het huishoudelijk beheer van de weesvader en de weesmoeder enigs
zins te sussen, toen het in 1892 besloot om het feest grootser aan te pak
ken door ook de uitwonende wezen erbij te betrekken. Zij werden uitge
nodigd om op 6 december in het gesticht het Sint Nicolaasfeest te komen
vieren. De weesmeesters hoopten op deze manier een betere band met de
wezen te krijgen en de band van de wezen met de weesvader en moeder
in het gesticht in stand te houden. Alle wezen, groot en klein, kregen
een geschenk en twee chocoladeletters. Hieraan werd in totaal maxi
maal 20 besteed. De reiskosten van de uitwonende wezen, die op ƒ10
werden geraamd, werden vergoed.