winters van de twee voorgaande jaren. Tijdens strenge winters deden er immers veel meer behoeftigen een beroep op de armenzorg, omdat er dan bijna geen werk kon worden verricht. De belangrijkste oorzaak was echter de enige jaren daarvoor opnieuw in werking gebrachte spinbaan en de opnieuw ingevoerde verbouwing en bewerking van vlas, waar behoeftigen ook in de winter werk vonden. In de spinbaan werd garen gesponnen ten dienste van de rolreders en zeilwerkfabrie ken te Krommenie en elders. Tegelijkertijd werd de bedelarij door de gemeente met groeiend sukses geweerd. Het gemeentebestuur was van mening dat het aantal bedeelden nog eens aanzienlijk zou kunnen af nemen als de armbesturen er beter op zouden toezien dat er geen onder stand werd verstrekt aan behoeftigen die geen gebruik maakten van de aangeboden gelegenheden tot het verrichten van werk. De verbetering van de de financiële situatie van de armenzorginstel lingen zette door en in 1856 waren de inkomsten van de verschillende armenzorginstellingen al ruim voldoende om in de behoefte van de door hen bedeelde armen te voorzien. Hoewel ook de financiële toe stand van het roomskatholieke armbestuur zeer gunstig was, klaagden de bedeelden hevig over de karige bedeling door dit armbestuur. De pastoor, kennelijk een man met een iets minder goed ontwikkeld gevoel voor christelijke naastenliefde, was niet gevoelig voor hun klachten, met als gevolg dat enkele bejaarde armen zeer veel gebrek leden en zich tot het gemeentebestuur moesten wenden om hulp. Deze hulp werd hen door de gemeente verstrekt, aangezien de pastoor ook door de gemeente niet op andere gedachten te brengen was. De armoede van een aantal huisgezinnen was afgenomen, doordat zij gedurende een groot deel van het jaar bijna dagelijks werk hadden in de vlasinrichting of in de spinbaan. Beide inrichtingen draaiden ech ter met verlies. Aan de ongeveer dertig spinners werd evenveel uitbetaald als door de zeildoekfabrikanten betaald werd voor het in de spinbaan gesponnen garen. Alle andere onkosten, zoals het loon van de werkbaas, de ge reedschappen en de scheepsvracht moesten door de administratie be taald worden. Omdat deze onkosten niet erg hoog waren, werd meer be lang gehecht aan het gegeven dat door de instandhouding van de spin baan aan een aantal werkloze personen de gelegenheid geboden om iets te kunnen verdienen. Een normaal bedrijf zou uiteraard bij een dergelijke bedrijfsvoering niet lang in stand kunnen blijven. De enige verandering die plaatsvond was de splitsing van de spinbaan op initiatief van het roomskatholieke armbestuur. Vanaf 1858 waren er twee spinbanen: een van het roomskatholieke armbestuur en een van de hervormde diakonie. Het jaarlijkse verlies van de vlasinrichting was daarentegen wel te groot om deze werkverschaffing nog langer vol te houden, zodat de ar menzorginstellingen daarvan in 1857 moesten afzien. Er was weinig hoop op verbetering, aangezien men meende dat de arbeiders te weinig animo toonden om zich meer in de vlasbewerking te bekwamen, het geen wel nodig was voor een goede produktie. Dit was misschien wel waar. Bij veel andere werkverschaffingsprojekten in Nederland was het loon veelal niet hoger dan het bedrag dat de armen van de bedeling kregen als ze niet werkten en werden de mensen vooral als goedkope arbeidskracht gebruikt. Het hoeft niet te verbazen dat dit een nadelige invloed op de arbeidsmotivatie van de tewerkgestelde armen had. Dit was wellicht eveneens in Schagen zo. Desalniettemin is het goed mo-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1992 | | pagina 9