sticht door de weesvader werden voorgetrokken, en hij
vreesde dat die handelwijze vroeg of laat tot te grote toenade
ring aanleiding zou kunnen geven. De weesvader was van
deze verdenking op de hoogte en overwoog zelfs een aan
klacht wegens laster in te dienen.
Het armbestuur besloot na breedvoerige diskussie om, met
het oog op de goede naam van de weesvader en in het belang
van de goede orde en verstandhouding in het gesticht, de
zaak voorshands dood te zwijgen. Het bestuur deelde de
weesvader mee dat het aan de praatjes van Nieuweboer geen
geloof hechtte, maar raadde het indienen van een aanklacht
wegens laster sterk af wegens de geruchtmakende gevolgen
die dat zouden kunnen hebben. De weesvader kreeg toestem
ming om Nieuweboer bij wijze van straf voorlopig 's nachts
van de overige verpleegden af te zonderen en in het achter
kamertje te laten slapen. Het armbestuur zou zich verder be
zinnen op mogelijkheden om Nieuweboer uit het gesticht te
verwijderen. (AABA, Notulenboek 1888-1892, 29 februari 1892)
Ook het Weezenarmbestuur vergaderde over de kwestie. Het
konstateerde dat er onder de vele klachten die bij het Alge
meen Burgerlijk Armbestuur tegen het beheer door de wees
vader en de weesmoeder waren ingebracht er één was die het
Weezenarmbestuur ten nauwste betrof, namelijk de meer of
minder familiaire of bijna onzedelijke houding van de wees
vader tegenover een of meer van de aan zijn zorg toever
trouwde meisjes. Er was dan wel geen enkel bewijs voor de
snode aanklacht ingebracht en er bestond ook geen enkele
verdenking tegenover de weesvader, maar het Weezenarm
bestuur meende er toch goed aan te doen een der kinderen
op verstandige en doeltreffende wijze te ondervragen.
Na ondervraging van een ter vergadering geroepen veertien
jarig weesmeisje stelde men vast dat de houding van de
weesvader ten opzichte van de kinderen vriendelijk was, en
allerminst onzedelijk genoemd kon worden. De weesvader
werd vervolgens van deze mening op de hoogte gesteld,
waarbij hem wel op het hart gedrukt werd dat dit eene
ernstige les voor de toekomst kon zijn en tot waarschuwing
dienen kon. (AWBA, Notulenboek 1890-1895, 7 maart 1892)
Helemaal overtuigd van de onschuld van de weesvader was
het Weezenarmbestuur dus niet. Het probleem loste vanzelf
op toen de weesvader en moeder begin 1893 elders een be
trekking vonden en voorzien van een getuigschrift van goed
gedrag naar Alkmaar vertrokken. (AWBA, Notulenboek 1890-1895,
2 januari 1893)
10