1867-1868
Tijdens een vergadering van het armbestuur in 1867 vestigde
de voorzitter van het Algemeen Burgerlijk Armbestuur de
aandacht op de geruchten in de gemeente betreffende het ze
delijk gedrag van de weesvader. Sommige regenten wilden
op grond van deze geruchten de weesvader en de weesmoe
der ontslaan. Nadat de weesvader ter vergadering was geroe
pen en werd gehoord, werd met algemene stemmen bepaald
dat de geruchten vooralsnog als verzinsels moesten worden
bestempeld, die geen voorwaarden opleverden om tot ont
slag over te kunnen gaan. (AABA, Notulenboek 1866-1875, 2 novem
ber 1867)
Deze kwestie werd begin februari 1868 nog eens ter sprake ge
bracht. De geruchten werden inmiddels door de omstandig
heden en door getuigenissen van geloofwaardige personen
voldoende gestaafd om te kunnen vaststellen dat het zede
lijk gedrag van de weesvader bepaald niet zodanig boven el
ke verdenking verheven was dat hij in zijn betrekking kon
worden gehandhaafd. De meeste bestuursleden vonden daar
om dat zijn ontslag niet alleen gewettigd, maar ook noodza
kelijk was. De weesvader en de weesmoeder werden daarom
per 1 mei 1868 ontslagen. (AABA, Notulenboek 1866-1875, 3 februari
1868)
Het is hoogst merkwaardig dat hierbij een ontslagtermijn
van drie maanden in acht werd genomen. Vonden de be
stuursleden het gedrag van de weesvader toch niet zó ernstig
dat zij het noodzakelijk achtten hem op staande voet te ont
slaan of speelden er opportunistische argumenten een rol en
wilden zij ruim de tijd hebben om een nieuwe weesvader en
weesmoeder te zoeken? Hoe het ook zij: het blijft een vreem
de gang van zaken.
8
De kerk ven Bersingerhorn
door J. Stellingwerf, 1726,