Schagen en de Maatschappij van Weldadigheid (1818-1859), deel 1 17 R.J.M. van de Pol Werkgroep Genealogie Inleiding Na het voltooien van het onderzoek naar de schilder, schrijver en cipier Cornelis Bok zocht de werkgroep genealogie een nieuw project. Elsje Maria, een dochter van Cornelis Bok was samen met haar twee kinderen door het gemeentebestuur van Texel, waar zij na het overlijden van haar man, Wilkes Zaatman, was gaan wonen, naar Veenhuizen gezonden. De vraag rees, of er meerdere Schagenaars dit lot hadden ondergaan. In de literatuur kon het antwoord hierop niet gevonden worden en een nieuw project was geboren. Het werd dus een onderzoek naar Schagenaars die te maken hebben gehad met de Maatschappij van Weldadigheid, waarvan de resultaten hier gepresenteerd worden. Armoede in de Nederlanden. Het einde van de Franse overheersing betekende voor de Nederlanden nog niet, dat het tijdperk van de grote wer keloosheid en armoede was afgesloten. Omstreeks 1815 be hoorde ongeveer 10% van de totale bevolking van ons land tot de armen. Vooral in de steden kwam deze situatie duidelijk aan het licht. Hier immers liep het percentage "van de bedeling levende" personen soms tot 50 op. In 1815 telden de Noordelijke Nederlanden 190.000 be deelde armen, waarvan naar schatting van Van den Bosch 142.000 geschikt waren om te werken. Hieronder zouden zich 50.000 bedelaars en 20.000 tijdelijk nood lijdenden bevinden. De armlastigen woonden vooral in de steden. In Amsterdam werd in 1805, 50% van de inwoners bedeeld. In Den Haag was dit percentage 13, Haarlem en Rotterdam 17 en Hoorn en Leiden 25. Het aantal armen en bedeelden nam extra toe door de hoge kosten van levensonderhoud. Ten opzichte van de prijzen van 1790-94 was de gemiddelde tarweprijs over de jaren 1805-09 bijna twee maal zo hoog en in de periode 1815-1819 bijna 50% hoger. Op het platteland was de toestand minder nijpend en was het percentage behoeftigen aanmerkelijk lager dan in de steden. Wel was de bedelarij op het platteland zeer ver breid, hetgeen aanleiding was tot het houden van drijf jachten op bedelaars door de z.g. "bedeljagers"Purmer- end telde in 1815 ongeveer 80 beroepsbedelaars, 5,3% van de bevolking. In Amsterdam werd in die tijd het aantal geschat op 800, wat neer kwam op 0,4% van de bewoners.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1991 | | pagina 19