Schagen en de
verponding van 1514(slot)
4
Zoals al eerder in een vorig
artikel over dit onderwerp
is opgemerkt weten we welis
waar het een en ander over
het grondbezit in Schagen en
omliggende dorpen en daai
uit afgeleid ook iets over
de welstand maar valt er
over de belasting per inwo
ner die naar rato van het
vermogen jaarlijks werd ge
heven, niets te zeggen: de
belastigboeken die daarover
uitsluitsel zouden kunnen
geven, zijn er niet. Wel
weten we uit andere bronnen
dat deze hoofdelijke belas
ting omslag niet alleen bij
de belastingheffing, maar
ook bij andere zaken in het
openbare leven een
belangrijke rol speelde aan
gezien de welgestelden de
openbare ambten vervulden en
daar ook niet onderuit
konden. Inschrijving in het
belastingboek, ook wel het
"schotboek" genoemd, was
voor iedere inwoner vei
plicht. Men moest daartoe
zijn roerend en onroerend
vermogen laten schatten en
deze schatting telkens op
nieuw toestaan als er van
hoger hand, zoals in 1514,
een herziening nodig werd ge
acht. Soms schreef men dan
eenvoudig het geschatte ver
mogen in, maar in Westfries—
land was het algemeen de ge
woonte het getaxeerde vei
mogen naar een vaste maat
staf om te rekenen in "schot
ponden", die elk een vastge
steld bedrag vertegenwoordig
den. Zon vaste maatstaf
maakte de jaarlijkse omslag
gemakkelijker, maar uit de
Informacie van 1514 blijkt
dat ook geheimhouding (soms)
een rol speelde. De schot-
rekenaars van Medemblik
hadden moeten zweren
"nijemant te "seggen hoe zij
elck pondt estimeren, omme
te "schuwen de kijvaegen die
dairomme commen "zouden
mogen onder hemluijden.
In het geheim deelden zij
aan de gecommitteerden vei
volgens toch hun rekenwijze
mee! De berekening mag dan
in Medemblik geheim zijn ge
weest, althans in 1514, de
handvesten, zoals de diverse
Westfriese plaatsen die ont
vingen bij de verlening van
hun stadsrechten, spreken
over de bedragen duidelijke
taal. Het handvest waarmee
Willem de Bastaard, heer van
Schagen, op 6 augustus 1427
stadsrecht verleent aan
Schagen (en tegelijk ook aan
Barsingerhorn en Haring
huizen) vermeldt onderandere
het volgende:
"1 Wie tot boonloot behoort
te ghaen.
In den eersten, alle
dieghene die ghaen sullen
totter boonlote, die sullen
ghegoet wesen tot hondert
nobelen van eijgheliken
ghoeden of daarboven.
Met een vermogen van 100 no
belen van elk 42 stuivers
behoorde men tot de rijken
en was men verplicht om mee
te doen aan de boonloting,
d.w. z. aan de verkiezing van
de 7 schepenen. Hoe eervol
dat ambt van schepen ook
mocht zijn, het betekende
zonder enige twijfel een
zware belasting voor de ge
kozene, niet alleen moreel—
er werd naar hem gekeken—,
maar ook praktisch: er ging
veel tijd in zitten: