33 De 'vitte Paulof Je:me. Eene op -vaar Se ij gegrond;, Noord- holland'folie CefchiedcnisDoor c. i) o :t. Te .imferdambij], C. van ICesceren. 1S28. In gr. 8vo. EJU en 2o6b/..f 20 Eien jong edelman,op een fchoonpaarJ gezetenrijdt eencn armen jongen voorbij, en hoorc dezen zeggenr 01 hadda ik ook zoo een paard!" Deze gebeurtenis wordt ons op dea titel aanfchomvelijk gemaakt door een fraai vignet, uitgevon den door c. bok, gcteeker.d door h. p. qosterhü'u, en gegraveerd door j. mulder.. Waarom kiest de Schrijver joist zulk een niecsbetcekenend voorval ter afbeelding op bet ti* telvignet? Zoo vroegen wij in het eerst. Maar, na deze ge- febiedenis te hebben gelezen, erkennen wij: da ^heiver koos goed, en het boek bevat uiets belangrijken. De lezing van hetzelve bevestigde ons in de bij* het vorige artikel gemaakte aanmerking: de Heer bok behoort zich meerderen tijd te gunnenen zjjn vak beter cc befluderen. Afb.5: Recensie op De Witte Paal, of Jenne, in Vaderlandsche Letter oefe ningen, 1828. een Duitser, las de boeken slechts vluchtig, maar kraakte ze desondanks alle maal af. De ander was een Hollander. Deze recensent was wel beter, maar te chauvinistisch: Uit het Duits of Frans vertaalde boeken kondern geen goed bij hem doen. Maar Phort ondei vindt weinig begrip voor zijn verhalen. Men kent al leen de Nederlandsche recen senten en die doen hun werk over het algemeen zeer goed: schijnlijk werkte dit bij de boekbeoordeling net zo, maar dat Cornelis dit zo openlijk deed werd hem niet in dank afgenomen. Iets is er echter, dat ons niet bevallen heeft: de Schrijver begint, namelijk, reeds in zijn eerste hoofd- ftuk, met de Hollandfche recenfenten braaf honig om den mond te fmerendit moest hij niet gedaan bebbeD, want het heeft den fchyn, alsof hij ons wilde omkóopenals zijn werk goed isdan behoeft hij zulks niet te beproeven, en is het ilecht, dan zal het hem, althans bij eerlijke beoordeelaars, niet baten. Wij hebben zelveo aan den Schrijver reeds een bewijs gegeven, dat het ons om de zaak, niet om den man, te doen is; en zoo zullen wij blijven voortgaan, even doof voor den lof van den Heer bok als onverfchillig jegens den fpot van zekeren nieuwmodifchen dichter, die ons tot gulzige ondankbare venten miakt doch wiens aardigheden, om dit par petpenthise te zeggen, zwaar tnank gaan aan het gebrekdat wij hier boven zangewezen hebben: non cuivit himiaum etc. Afb. 6: De Resencent, 1829 Toch was de be oordeling van dit boek veel beter dan die van "De Witte Paal, of Jenne". In het boek hierna "De Roebel van Czaar Peter") roept Bok "uit diep besef zijner ontoereikende bekwaamheden, om in alles te voldoen op nieuw de toe gevendheid van bevoegde Be oordeelaars in. "Vele schrijvers nemen het zeer euvel op, wanneer hunne geschriften gegispt worden; maar andere, die wezenlijk schrijven, om nut te stich ten, en dus met een zuiver oogmerk arbeiden, trekken, in stede van zich te ver toornen, er voordeel uit, en trachten zich voortaan voor dergelijke misslagen, als hun worden aangewezen, zorgvuldig te wachten, over tuigd zijnde dat het die heren enkel te doen is, om onze literatuur te zui veren. (Wachtmeester Aarhus, I Het was in de tijd van Cornelis Bok niet ongebruike lijk om naar de gunst van kunstcritici te dingen, of schrijvers van slechte recen sies verdacht te maken. Waar Volgende recensies waren minder slecht dan die van "Jenne" en soms zelfs rede lijk positief. Maar, vooral in Vaderlandsche Letteroefe ningen, is men nimmer erg enthousiast. Zo wordt er over de "Roebel van Czaar Peter" geschreven: Intusfcben die verbaal was vervaardigd en bet zon on barmhartig zijn, het den Heere boe ten kwade te duider*, en hem te befcbuldigen wegens bet debiteren van flechte mant, omdat hij zijnen rochel uitgeeft, zoo. als die i*. Wie zoo ook, wanneer de drukker xuik een vreemd potftuk ver boven de innerlijke wtajiieinwisfelen wil, zich het goede Nedexlandfcbe geld niet christelijk laten welgevallen? Zoo wint men in gangbare mont, en bewijst aan drukker en le. zer,. voor zoo veel deze zich vermaakt, nog eene wezenlijke dienst. J/srlequin en talma werden beiden door het- Ïobliek betaald en de eerfle misfehien door den grooten OOp met nog meer vermaak, dan de laatfte. Beati posfiden- Utzalig zijn de bezitter»," was fredbbii de oroo- Ti gewoon te zeggen; en, waar zulke magtige Heeren dé affaire in het groot drijven, waarom zonden wij, geringe fchrijvertjes, ons daar met den kleinhandel niet mogen gene ren? Zoo vare de Heer bok dan maar voort! Zoo lang hij iflne roebels kan laten debiteren tegen den koer» van la at lien f 3-r> zijne neriDg goed. Znlk febrijven geeft brood en zuivel aan den anthenr, indien dan ook al geene bQzondex leerzame lektnnr aan het pnbliek. Afb. 7: Vaderlandsche Letter oefeningen, 1831.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 1988 | | pagina 35